blog van Eva De Groote

dinsdag 22 april 2014

Film

Het overkomt mij soms op een lange werkdag dat ik in een vergadering zit en plots een soort elektrische scheut door mijn lijf gejaagd krijg. Ik veer op met een licht schokje en moet vanaf dan elk grammetje zelfbeheersing aanspreken en mijn gedachten bij hun schabernak houden, om de meeting uit te zitten en beleefd het gesprek af te ronden. Zo was het ook vorige donderdag, witte donderdag. Ik zou de avond in Brussel doorbrengen in fijn gezelschap en was in gedachten al op weg daarnaartoe. Een zenuwachtig kwartier later slaagde ik erin in de meeting af te ronden. Ik griste nog snel een zoeternij met amandel mee uit de Indische supermarkt vlakbij, om straks mijn gastvrouw te verblijden, en vloog naar het station.

‘Ongeveer 35 minuten, hè, toch, doet-ie erover tot in Brussel-Centraal?’ vraag ik hijgend als ik neerzijg op de trein die ik nog net haalde voor de deuren piepend en onverbiddelijk sloten. Ik heb mijn telefoon in de aanslag om te laten weten in Brussel dat ik eraan kom.

De man rechttegenover mij kijkt mij aan alsof ik van Mars kom. Hij moet een stuk in de vijftig zijn, propere jeans, polotruitje, leesbril hangend op zijn borst. Hij tast secondenlang met zijn blik mijn gezicht af en zegt dan uiteindelijk traag articulerend en licht vooruitleunend:

‘I wouldn’t really know.’

Ah, een toerist. Een kort gesprek over ‘Bruges, so loveley’ en ‘leaving for the States tomorrow, oh really’.

Ik zit ingepakt door talen en toeristen. Links van mij bevindt zich het luidste ensemble, een vierzit  gevuld met Spaanssprekende jonge vrouwen. Allemaal hebben ze glanzend bruin haar en aangezette ogen die hun donkere natuurlijke schoonheid benadrukken. Ze lijken wel een dresscode te hebben afgesproken: sneakers, jeans, hemdje met bloemprint, casual vestje, kleurig sjaaltje. En de gefohnde haren gaan achter de oren en wippen weer voor de oren en achter de oren en voor de oren. Dat alles geflankeerd met een Spaans getetter en turbogekir dat het een lieve lust is.

Naast mij zit een ronde roodharige jongen met bril, zijn huid is rood van de eerste enthousiaste zon. Rechttegenover hem een oudere dame, ze draagt een pruik, een ouderwetse vrouwenbroek en een wollen jasje. Ze lijken elkaar niet te kennen. De ganse reis naar Brussel staart de jongen naar buiten en zit de dame met haar tas op schoot voor zich uit te kijken. Af en toe mompelt ze iets. Niemand reageert erop. Ik kijk haar even aan bij de eerste mompeling maar ze zoekt geen gesprek. Ze bazelt gewoon een beetje binnensmonds met tevreden blik.

We verlaten Brussel-Zuid. Zo meteen ga ik eruit. De dame delft uit haar tas een vershouddoosje. Wanneer ze het openklikt verspreidt zich meteen de kruidige geur van peperkoek doorheen het compartiment. Ze mompelt met een knik naar de jongen. Hij grist razendsnel een peperkoek uit het doosje en kijkt weer naar buiten.


Drie en een half uur later. Ik ben op terugweg van mijn dineerpartijtje. Ik loop Brussel-Centraal binnen om een late trein terug naar Gent te nemen. De sfeer is heel anders dan op de spitsmomenten waarop ik hier meestal passeer. Het lijkt wel een filmsetting. De weinige reizigers als figuranten in de grote hall met de treinaanwijzer licht tikkend. Ik loop de trappen af naar spoor vier. De trein gaat over vier minuten. Ook op het ondergronds perron is het erg rustig. Ik leun tegen de pilaar en ontwaar iemands blik. Een lange jongedame observeert me. Ze draagt een geklede lichte regenjas en een vierkante strenge bril. Ze heeft haar haar in een strakke vlecht. Ze draagt een aktentasje. Als ik haar aankijk produceert ze een fabuleuze glimlach. Ik glimlach terug.

Op de trein, in het compartiment aan de overkant, zit een man te dutten. Zijn hoofd deint zachtjes naar voren in een verende kadans om dan steeds met een zijdelingse zwiep weer rechtop te schieten. Aan zijn voeten heeft hij een hergebruiktas van Delhaize staan. In zijn hand een opengeklapte gsm in de aanslag. Plots rinkelt de telefoon. De man houdt zijn ogen dicht maar gaat rechtop zitten. Er ontstaat een gesprek in een taal die ik niet kan thuisbrengen. De man in de trein praat zacht. De man aan de andere kant van de lijn praat met luide articulerende stem. Vooral de laatste is aan het woord.

We komen bijna aan in Gent, ik ga nog rap naar het toilet en blijf ineens tussen de compartimenten wachten tot we er finaal zijn. Plots staat de lange jongedame naast me. Weer produceert ze een betoverende glimlach. Dit keer verschaft ze ook uitleg.

‘Grappig, ik had u al gezien op het perron daarnet en ik zei tegen mijn vriendin “kijk, die mevrouw zat ook in het komen op dezelfde trein als ik”.’

De fietsenparking van Sint-Pieters verlatend komt met de lichtzwoele lucht ook een soort van opwinding over mij gedaald. Het is het soort van reikhalzerij die gepaard gaat met de eerste lentenachten. De opwinding van het aankondigen. Het begint licht te regenen en ik versnel met de fiets. Het stevig trappen doet goed. De regen maakt de stad vers in geuren. Het geluid van de aanzettende bui is ontroerend in de stille straat. Uit het niets komt een taxi uit de bocht. Ik ga op de rem staan en zwiep over het stuur. De taxi rijdt verder zonder te vertragen. Een paar tellen lang lig ik geblokkeerd op de grond.

‘Gaat het?’

Ook uit het niets legt een jonge man zijn hand op mijn arm. Hij kijkt naar mijn gezicht en dan naar mijn been.

‘Blijf eerst even rustig zitten.’ Ik knik en zeg niets.

De schade valt mee. Een gat in mijn nylonkous, een lichte schaafwonde. De man heeft dreadlocks die zijn samengebonden in een knot boven op zijn hoofd. De zijkanten zijn kort geschoren.

‘Weet je,’ zegt hij terwijl hij zijn hand op mijn arm houdt,’ ik ben verpleger, ik werk op spoed. En als het zo regent na een lange periode van droogte, dan komt er zo’n filmpje op de weg. Het vuil vormt een film op de weg, ideaal om te slippen. Op zo’n dagen komt er de ene val- en slippartij na de andere binnen op de spoed.’

‘Ah, echt,’ zeg ik en ik probeer recht te krabbelen. Dat gaat goed. Hij laat me los en raapt mijn fiets van de grond. Die lijkt ongehavend. Ik gooi er mijn been over, half klaar om mijn weg verder te zetten.

‘Zal het gaan?’ vraag hij nog eens.

Ik knik.

‘Ik heb eigenlijk maar één advies voor u,’ zegt hij voor hij me laat gaan, ‘wat ge ook doet, nooit remmen.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten