blog van Eva De Groote

woensdag 26 maart 2014

Pechvogel

‘Ge meent het niet, he,’ zegt hij ‘s morgens aan de schoolpoort als ik hem een stapel kranten overhandig (zijn vrouw en ik beslisten om aan krantdelen te doen), ‘en ik die content was dat we van al dat papier verlost waren.’

Ik vergeef het hem, hij zit in een fase van chronisch klagen, het is een verstrikking die ieder van ons wel eens treft. In het beste geval is het een tijdelijke aandoening.

Aan de deur van het kinderdagverblijf in de school, een brief.
‘Gelieve als vieruurtjes voor uw kind geschilde appels mee te geven, wij hebben geen tijd om voor ieder kindje appels te schillen.’

Wat later op de fiets passeer ik twee dames, een stukje conversatie.
‘Niet dat ik ne racist ben he, maar onze Turkse medemens, die parkeert eender waar het uitkomt, hè. Allez, dat is hier nu toch echt gevaarlijk zo.’

Op het terrein waar ik een vergadering heb, een flard gefoeter.
‘Die studenten, geen respect hebben die. Dat gooit zijn fiets maar eender waar. Of daar nu toevallig een doorgang is die mensen nodig hebben om op hun werk te geraken, daar kijken ze niet naar hoor.’

In een vergadering, een openingszin van een collega met ferm gekruiste armen leunend op een bolle buik.
‘Eerste punt op de agenda. Kunnen we in het vervolg trachten om op tijd te starten. Het is toch een elementair stukje respect voor de anderen, nietwaar.’

Tijdens de lunch, aanschuivend aan het buffet, de dame voor mij tegen haar gezel.
‘Nee maar echt, doe dat maar eens he, pendelen elke dag. Dat is dus een serieuze vermindering van uw levenskwaliteit, zulle. Elke dag niet weten wanneer ge thuis gaat geraken. Sowieso jong, elke dag zoveel tijd moeten rekenen om op uw werk te geraken. Dat is de hel, ik zeg het u.’

Na een andere vergadering, iemand met besliste hoofdbewegingen.
‘Dat die één daar altijd zo uitgebreid moet uitleggen waarom ze wat vroeger uit de meeting moet vertrekken, daar word ik dus groen van, hè. Who cares, jong.’

In de Indische supermarkt, de uitbater, met tandpastaglimlach.
‘Slecht weer, hè. Altijd slecht weer hier.’

Aan de muziekschool wachtend op dochters, een ouder die graag waar voor zijn geld krijgt.
‘Vind jij dat kunnen, als je voor 20 minuten vioolles betaalt, dat het dan meestal in de praktijk maar 15 minuten is én dat die les dan meestal minstens 10 minuten te laat begint?’

Thuisgekomen blader ik even door de krant alvorens aan de avondshift te beginnen, ik stoot op een artikel. ‘De voor- en nadelen van een potje steen en been klagen.’ Dat we klagen blijkbaar nodig hebben om stoom af te laten, zo wordt gesteld. En dat we meer klagen dan vroeger omdat we de lat hoger leggen op alle fronten en dus meer falen te beklagen hebben.
Niet om een zaagdeuntje te plaçeren, hè, maar het is nogal een slap artikel. Het intermezzo wordt onderbroken door de jongste dochter die met hangende schouders door de living dweilt en een klaagzang aanvangt met als opening:

‘Ik heb een stom huis, er is hier gewoon niets om mee te spelen.’

Wat later, de oudste, in een poging schoorvoetend te tornen aan het huishoudelijk reglement:

‘Pfff, mijn vriendin, die mag wél elke dag op de tablet.’

In het kleurrijk geschakeerd mopperkoor waar ik dagelijks doorlaveer, is er feitelijk maar één afdeling die me echt muizenissen bezorgt en dat is het geklaag van mijn middelste dochter. Zij klaagt anders. Zij klaagt inwendig. Mompelend. Ik tracht op regelmatige basis haar bolster open te wrikken, mijn stethoscoop er in te wringen om zo haar klachten op te tekenen en op zoek te gaan naar een werkende zalf.

‘Ik heb zo’n pech,’ zegt ze, ‘want ik ben zo gevoelig aan mijn hoofd en dan moet net ik zo’n strophaar hebben, dat zo veel moet geborsteld worden. Het lijken wel naalden in mijn hoofd. Ik heb zo’n pech, want ik ben zo onhandig. Ik val altijd en dan doe ik mij pijn én dan ben ik meestal nog te laat ook.  Ik heb zo’n pech want ik kan niet goed tegen luide geluiden en er zijn zoveel luide geluiden. Ik kan die niet afzetten. Ik heb pech want ik hou zo van poezen en ik ben er allergisch voor.’

De samenstelling van de zalf is bij deze dochter van een veel complexere makelarij dan bij de andere twee dochters.


Een nieuwe dag. Ik veer uit bed om yogaoefeningen te doen vooraleer aan de boterhamdozen te beginnen. In het kleine kamertje ruk ik een blaadje van de ‘World Calendar of Happiness’ scheurkalender. Vaak degusteer ik de spreuk van de dag zuchtend omwille van de plakkerigheid van de boodschap. Soms glipt de leuze mee mijn dag in en zetten de gelukdsorders aan tot kleine experimenten en onverwachte ontmoetingen. Vandaag:

‘Voor een moedig man zijn geluk en pech als zijn rechter- en linkerhand. Hij gebruikt ze beide.’

Als we later klaarstaan om naar school te vertrekken, trek ik de middelste dochter zachtjes bij de hand naar het toilet en wijs naar de leuze van de dag.

‘Wat denk je daarvan. Snap je er iets van?’

Ze leest de leuze, trekt haar schouders op en leest ‘m nog eens.

‘Ik denk het wel. Geldt het ook voor meisjes?’


dinsdag 18 maart 2014

Repelsteeltje

Plots stond hij daar. Een wat oudere man met zo’n antiek aandoende metalen montuur en priemende ogen gestuwd door een gebeitelde glimlach. Hij kwam binnengewandeld in het stadslabo waar ik werk, het was laat in de namiddag, ik trachtte nog iets af te werken vooraleer naar huis te gaan.
‘Ik ben benieuwd wat jullie hier doen. Kan je mij een woordje uitleg geven?’
Inwendig zuchtte ik even, om dan al meteen te aanvaarden dat het toch niet meer zou lukken om af te werken wat ik gepland had voor die dag. Ik stak van wal en vertelde over onze aanpak, onze geschiedenis, over de methodes die we ontwikkelen.
‘Erg boeiend. Maar vandaag wil het niet echt vlotten?’
Hij genoot van mijn verraste blik.
‘Hoe bedoelt u?’
Hij zette zijn aktentas op tafel.
‘Welja, dat kon ik aflezen uit uw lichaamstaal toen ik binnenkwam. Zal ik u eens iets vertellen?’
Ik knikte wat aarzelend en ging er voor zitten. Hij keek een paar tellen rond en spotte een flipover. Na een ‘mag ik’ gebaar, trok hij de flipover naar ons toe, nam een nieuw blad en een stift en ging aan het schetsen.
Enkele simpele tips timemanagement, zo begon hij zijn betoog. Het ging er volgens hem om de A van de B taken te onderscheiden en de A taken in de beste concentratie uren te plaatsen. Hij had het met vuur over emailhygiëne, de kunst van to do lijstjes maken, over het opbrengen van de discipline om taken af te werken, en over het maken van afspraken met collega’s over ongestoorde werktijd.
Plop. De dop ging weer op de stift.
‘Zo, ik moet gaan. Fijne kennismaking,’ zei hij met vooruitgestoken hand. Ik schudde zijn hand, hij kneep hard en keek mij nog eenmaal priemend aan.Een jaar later staat hij plots weer op kantoor. Het lijkt wel Repelsteeltje.
‘Ik dacht, ik spring eens binnen. Hoe gaat het?’
Glimlachend schud ik zijn hand. Ik vertel hem dat ik zijn tips ter harte heb genomen en dat ik in de maanden na onze ontmoeting had ondervonden dat het een groot verschil maakte om een aantal regels timemanagement in acht te nemen.
Hij knikt tevreden, zijn glimlach nog breder strekkend.
‘En wat is dat hier?’
Hij wijst naar de projectmuur waarop we projecten visualiseren. Hij zet zijn aktentas op tafel en stelt een paar vragen. Zijn oog valt op een groot wit blad. Hij gaat weer aan het schetsen. Het zijn de basics van projectmanagement dit keer. Van vertoeven in de ‘fuzzy front end’, over structureren, criteria en stroomschema’s opstellen tot het bereiken van doelstellingen, enzovoort. Plop, een halfuur later gaat de dop weer op de stift.
‘Wilt u een koffie?’ haast ik mij te zeggen.
‘Welja.’
Wat later staan we elk met een kop buiten een zonnestraal te vangen.
‘Ik ben benieuwd,’ zeg ik tastend. Hij draait zijn hoofd naar me toe en ik ontwaar een uitnodiging in zijn blik.
‘Wat is uw verhaal?’
‘Wat wilt u weten?’
‘Hoe oud bent u?’
‘56’
‘Doet u dit voor de kost?’
‘Ja, ik doe dit voor bedrijven, maar af en toe las ik een dag in om rond te slenteren en mijn neus te volgen. Dan loop ik binnen op plaatsen om de sfeer op te snuiven en te zien waar mensen zoal mee bezig zijn.’
Hij neemt een grote slok koffie. Het kopje landt terug op het schoteltje in zijn hand.
‘Nee, ik heb dit niet altijd gedaan. Ik startte een bedrijf op jonge leeftijd. Met veel risico’s, maar het lukte, het was succesvol. Het was een kick om elk jaar te groeien. Een aantal jaren lang groeiden we gestaag met 30 procent per jaar, dat is enorm. Ik deed het graag, ik leefde ervoor. Mijn vrouw, die liet mij doen. Op een bepaald moment draaide ik systematisch werkdagen van 16 uren. En toen op een dag belandde ik in het ziekenhuis met hartfalen. Ik was nog redelijk jong voor zoiets, ik had het helemaal niet zien aankomen. Ik moest door een lange herstelperiode. Ik verkocht mijn bedrijf - voor te weinig geld trouwens - en ik moest aanvaarden dat ik nog maar 30 procent van de kracht had als voordien. Dat was een lastige periode. Ik ging mij interesseren voor allerlei methodieken in time- en projectmanagement. Ik las er alles over, maniakaal. Ik had een gans ander leven kunnen hebben, had ik toen geweten wat ik nu weet. Had ik het anders en meer gedoseerd en overwogen aangepakt. Maar ik ben niet malcontent. Ik vul mijn dagen met dingen die ik graag doe, met fijne ontmoetingen.’
Bij die laatste woorden heeft hij alweer zijn hand uitgestoken en zijn glimlach klaar. Hij bezegelt ons gesprek met een stevige handdruk.
‘Fijne dag nog!’
Hij neemt zijn aktentas en is weer weg.

woensdag 12 maart 2014

Günaydin

Het is mijn vrije ochtend. Ik ben druk bezig om de drang de wereld in zakformaat binnen te laten, te weerstaan, als het vast telefoontoestel rinkelt, stilaan een met uitsterven bedreigd geluid in de mobiele jungle.

‘Ja, hallo?

De dame aan de telefoon laat weten dat de schoenen die ik bestelde, zijn aangekomen. Of ik er om kan komen. Ik wip op de fiets en rij de grijze dag en de stad in. Vlakbij het stadhuis parkeer ik mijn fiets. Het laatste stukje ga ik te voet. Uit het slenteren rondom mij maak ik op dat er vooral toeristen in de Hoogpoort rondlopen op dit uur. En hier en daar een student met wat meer haast.Oh, daar loopt euh..dingske. Hoe heet ze ook weer. Het is een tijd geleden dat ik haar zag.
‘Aslihan!’

Ik zwaai naar de vrouw wat verder in de straat.
Onze dochters zaten samen in de kleuterschool. Bij de kinderdrop ‘s ochtends geraakten we steevast aan de praat. Ik vond haar grappig en sympatiek, en ook vond ik het opwindend om eens een echt contact te hebben met een van de Turkse mama’s op school. De meesten leken mij systematisch te negeren tot mijn dagelijks onbegrijpen. Ik probeerde eens aarzelend een ‘günaydin’ in plaats van een goeiemorgen, zonder resultaat. Vonden ze dat belachelijk? Sprak ik het verkeerd uit?
Aslihan stilde gretig mijn nieuwsgierigheid om meer te weten over haar achtergrond, haar opvoeding, haar levenstijl. Ze nodigde me uit bij haar thuis. Terwijl onze dochters samen speelden, stelde ze me voor aan haar vier zussen. Ze waren erg verschillend maar zeer verbonden met elkaar, dat was duidelijk. Twee van hen woonden zelfs bij haar in. Een paar weken erna vroeg ze me mee naar een concert in een bekend Turks muziekcafé. Er was een gerenommeerd internationaal trio aan het werk en ze glom van trots bij de prachtige muziek. Ze zei lachend: ‘Zie je, ik ben een Gentse Turkse en ik ben vree content.

‘Hey Aslihan,’ zeg ik nog eens, wat luider nu en ik loop naar haar toe. Ze reageert aarzelend.  Ze heeft nog steeds die hippe hoornen bril met daaronder de kleurrijke make up die haar ogen zo mooi doet uitkomen. Haar haren draagt ze in een asymetrische snit, haar laarsjes passen perfect bij haar outfit.
‘Hey, hoe is het met Aysel?’

‘Ja, ça va ça va.’

‘Oei?’

‘Awel ja, ik maak mij zorgen. Ze wordt wat gepest op school. Dat kind valt tussen twee stoelen, he. Ze voelt zich een meisje van hier maar als het er op aan komt wordt ze toch niet echt geaccepteerd. Niet door de .. ja.. noem het witte kinderen en ook niet door de Turkse. Ja, ik maak mij zorgen, zulle, ik zie haar dichtklappen en wegkwijnen. Ik weet niet hoe ik haar kan helpen. Soms voel ik mij schuldig. Had ik haar meer traditioneel opgevoed, dan zou ze nu misschien toch bij een van de twee groepen kunnen aarden.’

We staan in het midden van een winkelstraat in hartje Gent. Het is een rustige ochtend. Het grijs begint wat op te trekken. Aslihan kijkt naar de grond. Ik gluur zo’n beetje onwennig naar haar gezicht, naar haar handen. Ze wrijft ze wat willekeurig tegen elkaar.

‘Ja, en dat is niet alles, jong. Allez, ik werk nu al meer dan tien jaar als medisch secretaresse in een klein ziekenhuis en ik doe dat eigenlijk zeer graag. Een leuke werksfeer, ik voelde mij altijd gerespecteerd en op mijn gemak. Maar nu hebben we in onze familie twee sterfgevallen kort op elkaar gehad en dat heeft mij erg getroffen. Vooral van de zus van mijn vader heb ik echt afgezien. Wij hangen hecht aan elkaar als familie, hè. En mijn tante, ook als was ze wat ouder, zo weggerukt door kanker.. Ik stortte in en nam ziekteverlof om dat te verwerken. Kort daarna stierf er nog iemand in de familie en was ik weer een paar dagen thuis. En toen begon het. De mensen die al tien jaar mijn collega zijn, lieten zich plots vreselijke dingen ontvallen. Dat wij Turken het wel makkelijk hebben, met zo’n grote families. Dat we toch niet voor elk sterfgeval een week of langer konden thuisblijven, dat er zo al weinig genoeg werd gewerkt. En nog meer van dat soort praat.’

Tijdens haar verhaal maakt ze voortdurend drukke bewegingen met haar armen. Korte bewegingen met veel kracht en verontwaardiging. Dan vallen ze slap, haar armen. Ze hangen naast haar lichaam. Haar ogen zijn klein.

‘Allez en nu he, lijkt het alsof alles veranderd is. Nu voelt het alsof ik hier eigenlijk nooit heb thuisgehoord, kan je dat geloven? Ik ben hier geboren, ik heb nergens anders iets te zoeken en toch voelt het niet meer als mijn thuis.’

Ze hapt even naar adem.

'Allez, mijn zussen en ik, wij spreken perfect Nederlands, we hebben allemaal jobs en al. Maar als het er op aan komt..’

Ze steekt haar handen in haar zakken. Ik had de mijne al in mijn zakken. Zo staan we daar, ogenblikken lang naar elkaar gekeerd zonder woorden. Uiteindelijk haalt ze adem en vraagt:

‘En met u, alles goed?’

‘Ja, met mij alles goed, merci.’ Nu ben ik het die aarzel, voor ik mijn volgende woorden gevonden heb, zegt ze:

‘Allez, ik moet naar mijn werk. De groetjes thuis, he.’

woensdag 5 maart 2014

Drama

Ondergronds perron 4 van Brussel-Centraal. Ah de grootstad. De trein die je op het oog hebt, vertrekt van dit perron binnen vier minuten, toch zullen er eerst nog twee andere treinen stoppen om reizigers op te slokken. Een drukte van jewelste. Mensen met plooifietsen, mensen met muziekoortjes, mensen met aktentassen. De trein die de mijne wordt, komt aan. Een rij supporters ontstaat aan de deur. Mensen stappen uit en blijven uitstappen. Een, twee, drie en los. De ene moeizaam van de drie treden en voorzichtig landend op vaste grond, de ander vlot vliegend de trein verlatend. Ik sta in een rij van een man of acht, geduldig wachtend om in te stappen. Fluitsignaal. Ik kijk opzij naar de conducteur. Zou die het menen: de deuren sluiten als er nog mensen staan aan te schuiven. Stoicijnse blik terug. Ja dus. Dan maar een brokje verplichte intimiteit. Kan meevallen. Kan tegenvallen. De man in toevallige kwestie verwelkomt mijn gedwongen gedrum.Ik ga liefst zitten waar er vier plaatsen zijn. Ik vind het aangenaam om wat plek te hebben voor mijn blik. Maar zo’n box voor vier is niet vrij. Wel nog een tweezit. Ik ga aan het raam zitten. Tussen de zetels hangen er bordjes met slechtgeformuleerde uitnodigingen tot hoffelijkheid. ‘Reizigers zetten hun bagage niet op zitplaatsen. Behalve wie denkt dat spullen ook leven.’ Ik haal mijn tas van de zetel naast mij, de man die op dat moment passeert, neemt de uitnodiging met genoegen aan. Het is een grote man, op leeftijd, corpulent. Het is wat claustrofobisch zitten. Hij houdt zijn aktentas voor zich uit, rustend op zijn knieën. Hij heeft een lichtglanzend grijs maatpak aan, kraakwit hemd. Zijn wit haar - overvloedig aan zijn slapen, in strookjes daartussen - is frisgewassen, dat zie ik aan de wolligheid. Zijn nek deint een beetje. Hij hijgt licht. Mijn blik doet hem opzij kijken.

'Werk je in Brussel?’

‘Nee,’ zeg ik wat aarzelend, ‘maar ik ben er vaak voor vergaderingen.’
Ik zit gewrongen tussen twee ramen wat uitzicht betreft. Dan richt ik mij maar op zijn tweezitgezel voor wat landschap.
‘En u, werkt u in Brussel?’
‘Oh nee, ik ben gepensioneerd,’ zegt hij met een jolige blik. ‘Maar ik werk af en toe als consultant.’
Het magische woord: consultant. Zet het op je blog en en de aanbiedingen stromen binnen, hoorde ik iemand vertellen onlangs.
‘En wat is uw veld van expertise?’
‘Sociale zekerheid.’
De man leeft op.
‘Ja, nu ik niet meer actief in het veld sta, kan ik vrij advies geven. Ik kan al eens een stout voorstel op tafel gooien.’
‘Zoals?’
‘Zoals een bijgestuurde regeling voor kinderbijslag. Sommige gezinnen hebben die kinderbijslag echt nodig om te overleven. Andere minder. Er zijn correcties mogelijk die een hertekening van het huidig systeem mogelijk maken.’
Ik stel wat bijvragen en we belanden in een korte treinstilte.
‘Ik ben benieuwd,’ zeg ik, ‘wat vindt u van het idee van gegarandeerd basisinkomen?’
Hij kijkt geschrokken opzij, herpakt zich en zegt:
‘Iedere generatie maakt die oefening wel eens.’
Hij maakt een van de tafel vegend gebaar.
‘Ik weet er natuurlijk weinig over maar het lijkt mij een enorm interessante oefening om te maken. Stel dat we een systeem van gegarandeerd basisinkomen hadden, zou dat geen enorme hertekening kunnen zijn en een mogelijk antwoord op een aantal grote uitdagingen?’
Hij kijkt voor zich uit en luistert als een priester naar de biecht van een zoekende gelovige terwijl ik ratel over tijd en ruimte om met voeding en gezondheid bezig te zijn, het waarderen van sociale cohesie en gezinszorg en het verschijnen van een nieuw soort commons waarbij mensen een stuk tijd investeren in gemeenschappelijke projecten.
Hij wacht even tot ik uitgesproken ben, haalt diep adem en zegt:
‘Weet je waar ik het lastig mee heb. Die jonge generatie, die wil alles. Die willen goed betaald worden én vinden het normaal om naar huis te rennen als hun kind een oorontsteking heeft. Wel dan vond het ik oude systeem zo slecht nog niet. De taken werden verdeeld. De man zorgde voor de stabiliteit, de vrouw voor de kroost..’
Ik kan het niet laten te onderbreken.
‘De jonge generatie, u bedoelt de mijne of de twintigers van vandaag? Mijn generatie zou ik immers de ‘burn out generatie’ durven noemen. Niet dat ik een pessimist ben, ik kijk er naar uit om een leven lang te werken, te leren en te groeien, maar dan wel graag op een andere manier, met een betere werk/leven balans dan voorheen..’
‘Ach ach, op pensioen moeten op je 60ste is ook niet van de poes zulle. Het is een gat vallen, in een groot gat en plots zien wat het echte drama is.’
Ik kijk hem nieuwsgierig aan.
‘Beseffen dat je er niet bent geweest voor je kinderen. Dat je hun jeugd zo goed als hebt gemist.’
Nu ben ik stil. De trein vertraagt lichtjes, we komen bijna aan in Gent. Ik veer licht op, teken dat ik moet passeren. Hij gaat staan, ik passeer en trek m’n jas en muts aan. Hij kijkt op, ik knik ‘m toe en ga in het rijtje tussen de zetels staan om straks af te stappen. Buiten is er een prachtig voorjaarsschouwspel aan de hand. Donkere wolken met fel licht schitterend er achter. De torens van Gent in een nakende avondgloed.