blog van Eva De Groote

dinsdag 15 september 2015

Handen

Zondagavond. Ze zit in bad.
‘Mama?’
‘Mmm.’
‘Kunnen zeemeerminnen onder water kijken?’
‘Ja,’ zeg ik, en ze knikt en speelt verder met de twee barbiepoppen die eigenlijk niet in bad mogen.
‘Mama?’
‘Mmm.’
‘Bestaan zeemeerminnen eigenlijk?’
Ik ga door met handdoeken plooien en doe of ik het niet gehoord heb. Inwendig zucht ik. De jongste van het huishouden doet schuifelend de deur van de verwondering dicht. Ik stel het vast met een beetje hartzeer. Over de jaren ben ik als een junk verslaafd geraakt aan de dagelijkse shotjes van wonderlijke perspectiefwissel die kleine mensjes leveren. Langzaam maar zeker verdwijnt de magie van de dingen in de lange ledematen van het opgroeien. In de plaats komen avondkussen als kopstoten en salvo’s van suggesties. Over mogelijke investeringen bijvoorbeeld: ‘zeg, de ouders van mijn vriendin hebben een tweede huis gekocht om op te knappen, dat kan dan later dienen voor haar en haar broer. Zouden wij dat ook niet beter doen?’ Of tips over noodzakelijke verbeteringen in huis: ‘zeg, die ramen op de eerste verdieping, heb je dat gezien, de verf is volledig afgepeld. Moeten we dat niet eens dringend schilderen of veranderen of zo?’ Of over professionele keuzes. ‘Is dat eigenlijk normaal dat je voor je job een ganse week weg moet? Dat is toch echt niet zo ideaal als je kinderen hebt, hè?’
De bijna-melktandgewisselde blaast bellen in het bad en laat haar eerdere vraag hangen in het ongewisse. Het kind ondervond enige stress het voorbije weekend, het was immers haar beurt om ‘actua’ te doen in de klas en ze werd verondersteld om iets voor te bereiden. Ze bladerde door de krant en zei heel ernstig dat ze iets over de vluchtelingen wou doen. Hadden we niet iets gezien op het jeugdjournaal daarover een paar dagen geleden? Ik googelde snel de thema-aflevering waar ze op doelde en ging verder met aardappelen schillen. Ze bekeek het kinderjournaal over de vluchtelingencrisis twee keer na elkaar en ging dan met pen en papier aan tafel zitten. Het was een tijd stil, toen vroeg ze hoe ‘vluch-te-ling-en’ geschreven werd. Ik hoorde haar luidop denken en pennen en dingen mompelen zoals ‘nu moet ik nog een einde maken.’
‘Zo, klaar en kees,’ zei ze uiteindelijk en ze schoof haar blad over de tafel. Terwijl ze me met haar grote ogen observeerde, las ik het blad gevuld met het slingerende en voorzichtige handschrift van een zevenjarige.
“Mijn actua gaat over de vluchtelingen. Ze moeten met bootjes langs de zee komen met maar één of twee mensen van hun fammilie. Soms zelfs zonder mama en papa. Zou jij dat leuk vinden om zo alleen te zijn en weg van je huis? 1 meisje was met haar zus. Ze had het gehaald omdat ze heeeeel goed kon zwemmen. Ze had twee uur gezwommen in het water en toen werd ze gered. Ik hoop dat de mensen hier een huis vinden om te wonen.” Ik keek op en ving haar blik, haar wenkbrauwen puntig boven haar bril uitstekend.
De voorbije weken waren vol en vreemd. Terug in de routine springen, oppakken waarmee we bezig waren, een nieuw schooljaar, nieuwe projecten.. In de laatste weken van augustus waren we gaan kamperen, we deden een vakantie in eigen land. Dat hadden we twee jaar eerder ook gedaan. In de mooie Vlaamse Ardennen, op een klein stukje wildernis, enkel bereikbaar via een oude heirweg. Het was een erg fijn verlof geweest toen, we bouwden een composttoilet, een boomhut, een buitenkeuken. Ook nu had het bad van bomen en groen, van vertragen en digitale ontkoppeling erg veel deugd gedaan maar het was toch anders. Bij het kampvuur bedachten we ons dat er niet zo heel veel kilometers verder ook mensen aan het kamperen waren. Om heel andere redenen. In heel andere omstandigheden. We hadden de deur van de wereld heel even dicht gedaan, daar in onze zelfgekozen mini-verbanning. Eens terug, golfde alles bijna instant weer door lijf en leden. De absurditeit van de dagelijkse kleine beslommeringen tegenover de continue stromen van mensen, gezinnen, eindeloos veel gezichten, eventjes gevangen in een foto of een beeld, onderweg op een waanzinnige tocht. Hoop, wanhoop, enthousiasme, verlamming. Wat te doen?
Ik keek naar mijn dochter met haar afwachtende blik en haar pen in de hand, en wat al weken aan het stokken en oppotten was, ging plots stromen. Ik maakte een gebaar met mijn hand dat het nikske was en wrong nog uit mijn keel dat ze even tv mocht kijken. Ik liep naar boven, blij dat de puber en bijna-puber samen muziek aan het luisteren waren en mij niet opmerkten. Nog een verdieping hoger naar mijn heiligdom, de zolderkamer die ik wist in te nemen voor mijmeringen en yoga oefeningen. Ik trok het zolderraam open en braakte het uit, het rare verdriet dat al weken opbolde in mijn borstkas en waarvan ik de precieze samenstelling niet kende. Ik liet het stromen, ik liet het zijn.

Maandagochtend. De drie jongen tonen begrip en ondersteuning voor het feit dat er deze week maar één ouder op het nest zit. Ze spelen zonder wringen hun rol in de routine zodat we op tijd op school en werk geraken. De kleinste doet er nog een schep bovenop als ik op het punt sta m’n fiets vast te leggen om mee te lopen naar de klas zoals elke ochtend. ‘Dat is niet nodig hoor mama, ik trek mijn plan wel.’ Ze zwiert matuur de grote boekentas op haar rug en gaat in positie staan, uitgedost met tuitmond, om een kus te geven. Als ze uit het zicht verdwenen is, merk ik dat ze haar turnzak is vergeten op de fiets. Ik geef ‘m snel mee aan een klasgenootje met de vraag om ‘m aan haar kapstok te hangen.

Het is de kleine dochter met haar nieuwgevonden wereldwijsheid die terug in mijn gedachten opduikt als ik ‘s avonds terug naar school rijd om haar en haar zus op te pikken. Ik denk aan het afscheid van die ochtend, aan haar tuitige positie om mij een kus te gunnen, en er ontvouwt zich een grote glimlach op mijn gezicht. Een man die net passeert lijkt te denken dat die voor hem bedoeld is. Hij knikt mij stralend toe en van de weeromstuit moet ik blozen. Ik grinnik erom en merk een oud dametje op, dat uitgedost in trainingspak aan het joggen is alsof het haar geen enkele moeite kost. Ik knik haar lachend toe. Haar mond krult eventjes op en springt dan weer in jogginggedaante. Mijn route voert mij langs het water en toont het betoverende avondlicht in zijn rode schakeringen. Vandaag was goedgevuld zoals meestal, met plannen en oefeningen maken, met werksessies doen en uren te kort hebben. De woorden die gebruikt werden, verdwijnen tijdens het fietsen. Wat overblijft wanneer ik aan de school aan kom zijn beelden. Beelden van handen van mensen met wie ik vandaag aan tafel zat. Kordate handen. Zoekende handen. Aftastende. Aaiende. Groetende. De beelden van de handen vullen mij op een vreemde manier met moed.