blog van Eva De Groote

zaterdag 21 juni 2014

Drakendromen

Ik ging een paar dagen op opleiding.  Een cursus met een titel die rijzende wenkbrauwen en wablieften veroorzaakt. Een cursus dragondreaming. Het is een methode voor het co-creëren van projecten gebaseerd op noties van de Aboriginals.

Er zijn vier stadia, zo leren we: dromen, plannen, doen, vieren. En we blijken in ons deel van de wereld vooral goed in het plannen en het doen. Het ambitieus dromen van een project en het vieren van het geslaagde,  het gefaalde, het onverwacht geleerde,  daar zit serieus wat groeipotentieel.

In de twee en een halve dag die de cursus duurt, krijgen we theorie en praktijk over elk onderdeel van de projectcirkel. We moeten als nieuwgeknede groep erg nauw samenwerken en worden dan ook regelmatig uitgenodigd om ons ‘inner weather’ met elkaar te delen en ook onze ‘aha’s’, kwestie van niet alleen van de lesgevers en de methode maar ook van elkaar te leren.

Een dikke twee dagen later. Onderweg naar huis. Mijn reisgezellen praten de opleiding van zich af. Mijn lijf blijft bij hen zitten, mijn gedachten zoeken eenzaamheid. Na de druk bevraagde aandacht van de voorbije dagen gaan mijn indrukken meanderen doorheen het treincompartiment.

Een van de deelnemers was een Litouwse, we laafden ons allen aan het plezier dat ze uitstraalde en de rust die ze ademde. Tijdens het koken vroeg ik haar de kleren van het lijf. Elders geboren en hier je leven uitbouwen, hoe gaat dat. Niet in je eigen taal leven, hoe is dat. Ver weg zijn van je familie, hoe went dat. We praatten honderduit, het deed deugd om tussen de blokken door gedachten te verzetten en te kletsen.

Litouwen is vers toegetreden tot Europa. 'Het zal confronterend zijn om te zien in euro’s wat mensen er verdienen,' begon ze. En ze vertelde over haar opgroeien en familie. Ze hadden weinig maar dat gold voor bijna iedereen, ze hadden eigenlijk ook niets tekort. Ze kweekten hun voeding, ze maakten hun eigen kleren, ze waren erg dicht bij de natuur. Dingen kopen, dat was iets uitzonderlijk. Er circuleerde weinig geld. Ze waren inventief. Zo kochten ze met een paar kinderen één kauwgom en deden er een week mee. Ze gaven ‘m aan elkaar door en als ie geen kleur meer had, deden ze er een gekleurd papiertje bij om ‘m weer kleur te geven.

Tjonge. Ik bedoel, aha.

Twee conducteurs passeren met ferme pas. Een reiziger loopt achter hen aan. Het is een zwarte man van eind de dertig, zo schat ik. Hij draagt blinkende schoenen, een geklede jeans en een trui met lichtgroene strepen die worden afgewisseld met witte stroken. Ze vertellen iets met hun pas. Een irritatie. Een misverstand. Ze openen de deur en hopen op in het tussencompartiment.

‘Nee, hier kan u niet mee, hier start de eerste klasse,’ zegt een van de conducteurs.

De automatische deur gaat dicht. Het geluid is weg. De zwarte man is rustig maar aanhoudend. Hij wil iets van de conducteurs. Hij haalt 10 euro uit zijn portefeuille. De ene conducteur staat klaar aan het klasse één compartiment. De andere trekt zijn handen achteruit, weg van het biljet, hij raakt het, het valt op de grond. Een andere reiziger komt vanuit klasse één de gang binnen. De deur van ons compartiment gaat even open.

‘U gaat dat biljet oprapen en mij met respect behandelen,’ zegt de zwarte man, uiterlijk merkwaardig kalm maar met gedecideerde stem.

De conducteur die aan de eerste klasse staat zucht luid en schudt zijn hoofd. De automatische deur gaat weer dicht. De andere conducteur maakt allerlei bewegingen ter plaatse. Hij trekt zijn handen op. Hij doet even zijn kepie uit en wrijft over zijn hoofd. Hij wijst naar het biljet op de grond, trekt zijn schouders op en draait zich om. De eerste conducteur opent de deur naar de eerste klasse. Ze verdwijnen in de treinaccordeon. De zwarte man zet nog even twee stappen vooruit, staat een paar tellen stil voor de open accordeon, keert terug en raapt het biljet op. Hij opent de deur en beent langs me heen om wat verder te gaan zitten.

Niet veel later komen we aan in Gent. Hij passeert opnieuw en wacht in de gang tot we stil komen te staan. Ik verzamel mijn spullen en ga achter hem staan wachten. De trein vertraagt zachtjes en schudt een beetje. We rijden het station binnen. Zijn haar is kort geschoren. Van dichtbij zie ik dat er korte witte haartjes tussen de zwarte uitsteken.

Ik spring uit de trein en land op het perron. Rechts in de verte staan de twee conducteurs op het perron te praten bij de kop van de trein. De zwarte man kijkt een paar tellen naar ze. Dan recht hij zijn schouders en stapt naar ze toe. Vijf stappen later houdt hij halt en draait zich om. Ik durf hem niet aan te kijken, hij loopt langs me heen.

Hoe zit dat, vraag ik me af, met deze man en zijn ‘inner weather’.






woensdag 11 juni 2014

Leren

Zou het voor iedere generatie aanvoelen alsof ze de wereld een stuk moeten hermaken voor het nageslacht? In de generatie van mijn ouders - nu jolige zestigers - liep zo ongeveer de helft, subjectief geschat, tegen een muur van vroegtijdig opbranden aan. Dan was het zaak om in ziekteverlof weer recht te krabbelen of een tijdelijke detachering te vinden op zoek naar nieuwe adem, of in het slechtste geval in aaneengerijgd ziekteverlof te vallen tot aan het pre-pensioen, om zo de existentiële loopbaanuitputting uit zijn lijden te verlossen.

Tijdens gezapig crossgenerationeel samenzijn op zondag, komt het onderwerp leven en werken wel eens ter sprake, nu de voormalige kroost collectief de mid-dertig gepasseerd is. Mijn vader uit in zo’n situaties steevast liefdevolle aanmoedigingen om ‘het uit te houden’ in de jaren van dodelijke combinaties van opgroeiend kindergrut, het feuilleton van meeslepende verbouwingsafleveringen en vooral, het aanhoudend kloppen van de onvermijdelijke joburen.

Maar het betert, oh ja, wacht tot je met pensioen bent, dan komt het genieten, het vinden van tijd voor het uitoefenen van hobby’s, het starten met sporten, het experimenteren met gezonde voeding.

Iedereen weet het. De liefde tussen ouder en kind is er een met fasen van aandoenlijk aantrekken en vurig afstoten. Het is als het golven van de zee maar dan in slow motion. Mijn eigen grut hangt momenteel nog innig aan mij geplakt maar als ik vriendinnen met oudere kinderen mag geloven, gaat er binnenkort een deur van affectie dicht, wanneer de pubertijd met zijn onhandige poten aan de deur komt geklopt. God en vooral mijn moeder weet dat mijn eigen pubertijd een stevig om zich heen slaand dier was. En de clichés zijn er om geleefd te worden: eens zelf overvallen door moederschap, ruilde mijn jongvolwassen wegebben uit het ouderlijk nest in voor een verwonderd begrijpen van bepaalde reflexen die het ouderschap met zich meebrengen, en een aarzelend terugschrijden naar het vroeger nest, in de weekends.

Toch krijg ik tijdens het zondags verzorgen van de innerlijke mens wel eens de kriebels als mijn ouders goedbedoeld de zogenaamde tunnelpijnen van hun kinderen willen aaien. Ik trek mijn kop opzij en recht mijn schouders.  Nee, verdorie nee, ik pas voor zo een ‘citroenloopbaan’ - zo heet het werkfenomeen dat in zwang is, zo las ik in de krant. Doe mij maar iets anders. Allez hop en met vuur aan de familiale eettafel: het idee om voldoening en plezier te halen uit je job. Om te stoppen met het stigmatiseren van werken. Om te gedijen in een stimulerende werkomgeving. Om levenslang bij te leren en opleidingen te volgen. Om werken uit te balanceren met leven en daar niet mee te wachten tot er een ‘awakening’ komt of noem het een burnout. Om voorsprong te nemen op het uitgedund en uitgesteld pensioen door nu al systematisch zuchtjes adem te installeren.


Dinsdag. Het is de dag die ik sinds een dik anderhalf jaar vrijkocht, niet zonder slag of mijn eigenste stoot van opbranding. Ik zou niet zo maar even viervijfden gaan werken, neehee, ik zou het experimenteren met een andere tijdsindeling, het op zoek gaan naar een ander samenlevingsmodel, hoogwaardig in de praktijk brengen.
Ik moest door een echte detox in het begin. Propte de versgewonnen, langverlangde dinsdagen barstensvol met zelfontplooiing en uitlaatkleppen. Merkte telkens een lichte pijnscheut als de dinsdag vijf uur sloeg en de kinderen onvermijdelijk moesten opgehaald van school.

Het beterde. Na een zevental maanden en een existentiële dinsdagencrisis, gooide ik het over een andere boeg. Ik ging in een theehuis zitten. Vaak in goed gezelschap. Vaak alleen. Ik verliet het bos en kwam aan in een open landschap. Ik laafde mij aan het niet-weten en het onvolmaakte en begon eens rond te kijken in niet-moeten. Ik ontmoette het willen.


‘Hoe bedoel je, morgen is er geen school?,’ arghr ik in de telefoon als een vriendin meedeelt dat de school van onze kinderen morgendinsdag, aansluitend met pinkstermaandag, een optionele verlofdag heeft vastgelegd.
Ik probeer de volgende dag de onverwachte ademnood niet te laten merken aan mijn ontsprotenen. Kunnen zij het helpen.

‘Juij, we gaan zwemmen,’ kondig ik aan tot ieders jolijt.
Aangekomen in het zwembad spel ik de oudste de les dat ze op de kleinste moet passen terwijl ik mijn baantjes doe. Dat wekelijks trekken van meditatieve baantjes, dat heerlijk deinen in die heilzame ademkadans, dat gooi ik niet in het compromis van de schoolverlofdag.

Duizend meter later kruip ik uit het bassin met het verderlicht tevreden hijgen dat baantjeszwemmen met zich mee brengt. Ik kijk rond in het sportbad. Geen dochters te zien. Het tevreden hijgen krijgt een kneepje schuldgevoel. Ik trek badmuts en zwembril van mijn hoofd en been naar het recreatiebad. Nope. Wellnessbaden? Noppes. Bijna benader ik de badmeester om te informeren naar een zussentrio als ik ze in het vizier krijg. Ze zitten bij het buitenbad. Een kinderbad met grillige vormen en kleurige paaltjes variërend in hoogte waar normaalgezien water uit fonteint. Ze hoppen van paaltje naar paaltje in afwezigheid van zusterlijk gekibbel en gepor. Ze hebben een telwijsje uitgedacht zodat ze telkens op hetzelfde moment van paaltje wisselen. Tussendoor staan ze tellen lang stil in een onbedoelde choreografie die me de adem afsnijdt.

Niet veel later komt het einde van de onverwachte extra schoolverlofdag in zicht en speelt er al huiswerk en boekentasenpreparatie in gedachten. Als ik voor de derde keer aankondig dat we naar huis gaan, heeft de oudste plots door dat het menens is. Ze grist het lockerbandje van mijn arm en geeft het goeie voorbeeld richting douches. Als de kleinere troepen geschrobd zijn en we bij het kleedhok arriveren, blijkt het hok al helemaal uitgedost met onze spullen. De handdoeken liggen klaar, de schoenen staan instapuitgestald, de balisto’s voor de nazwemhonger prijken bovenop de handdoeken.

‘Ta-da,’ zegt de eerstgeborene trots met bijpassende armbewegingen en grote glimlach.

Sommigen kunnen niet wachten om het organiseren van de wereld van hun generatie aan te vatten.




woensdag 4 juni 2014

Regen

‘Ge moet vertrouwen hebben, kind,’ zei mijn grootmoeder tegen mij als jonge twintiger, als ik haar ging bezoeken op zondagmiddag en we samen kriekjes op jenever verorberden. Ze zei het met waardigheid en ernst en met mijn hand in de hare. Ik durfde nooit te vragen waarin ik vertrouwen moest hebben. Het leek mij ongepast om analytisch te reageren op zo’n groot advies recht uit haar geleefde hart. Toen ik later last kreeg van muizenissen en twijfel, en advies wou tanken bij mijn favoriete levensdoorwinterde, was ze al verdwenen in dat groot verdwijnen en liet ze me achter met dat onuitgelegd vertrouwen.


Het is zo’n dag waarin niets wil stromen. Een dag met horten en stoten. Een dag met een ochtendhumeur dat met de uren meereist zonder af te stappen. Een dag van op. Geen goesting. Vandaag zijn we gesloten.

Gesloten of niet. De dag wordt doorkliefd. Een karrenvracht emails. Een resem telefoontjes. Een omkaderende tekst. Een set meetings. Een pick up van meisjes aan de muziekschool. Een dochter met verstuikte enkel. Een vriendinnetje dat thuis moet worden gedropt. Een wolkbreuk. Een vriendelijke vader om de verstuikte dochter naar huis te brengen. Een zuchtend proberende vriendelijke vader met problemen om de fiets in de auto te krijgen. Een bus die niet kan passeren omdat de auto in de weg staat. Een woeste fietser omdat de auto van de vriendelijke vader nu op het fietspad staat. De dochter wil niet mee met de fiets en de vriendelijke vader in de auto. Ze moet. Een vriendinnetje met veel geduld dat lang moet wachten om thuis te geraken en natgeregend is. Een cello op de fiets. Een toeterende automobilist omwille van een onverwacht manoeuver met een cello op de fiets. Uitgeregend thuiskomen, helemaal klaar om een paard op te eten, boodschap vinden van manlief dat hij een onverwachte meeting heeft en dus niet gekookt heeft. Pizza eten. Meisjes opdragen zichzelf in bed te steken.

Ik zit in de tuin. Al even. Het wordt koud maar ik zit goed zo. Op de achtergrond het geluid van potten en pannen, ergens wordt er afgewassen. Het geroep van een kleuter, ergens moet er een kind naar bed. Ik verspil minuten en minuten en verlang al naar het verlof binnen een paar weken waarin dat zomaar even met ganse uren kan. Het begint te regenen, ik word net niet nat. De ficus die sinds kort buiten staat haalt zijn hart op. Dikke druppen vallen op zijn blije bladeren.

Plots weet ik wat me te doen staat. Opkuis laten barsten. Gemiste telefoontjes ook. Een dekentje. Een Britse detective. En een stevige portie kriekjes op jenever.