blog van Eva De Groote

dinsdag 27 mei 2014

Landschap

We zitten samen in de auto. Mijn middelste dochter en ik. Het zijn het soort van schaarse een-op-een momenten die we verorberen als een bolletje citroensorbet. Met kleine hapjes genietend en tussendoor pauzerend. Als kleine dochters ietsje groter worden krijgen zulke solomomenten een laagje serieux. Effe uitproberen wat het is een grote mens zijn.
‘Mama, als Bart De Wever wint, gaat het dan echt gebeuren dat het land gaat scheiden?’
‘Nee, dat denk ik niet.’
Mijn gedachten zweven boven mijn handen op het stuur, over het landschap. Het is heerlijk rijden in de Vlaams Ardennen.
‘Op school zeggen ze dat Bart De Wever een slechterik is. Is dat zo?’
‘Goh, ne slechterik..’ zeg ik aarzelend. Mijn gedachten zijn dik en onscherp zoals de witte wolken in de lucht. Geen zin om helder te formuleren vandaag. De voorbije weken elke ochtend opgestaan met politiek drukwerk in de bus, kundig gezigzagd rond de vaak irritant gekleurde berichten in de krant, op sociale media en aan de koffietafel, hier en daar een graan debat meegepikt geleid door overopgewonden journalisten die teveel in hun element staan in het politieke hoogseizoen. Ondanks het vuur in de discussies qua toon en lichaamstaal, lijkt het soms nergens over te gaan. Alsof er met een vergrootglas naar een twistpunt wordt gezocht om dan in de ring te treden, met veel gebaar de vechtersharen achteruit te werpen en het verbaal kempen over niemendal aan te vangen. Opiniestukken kronkelen door mijn brein. Politiek filosoof Chantal Mouffe roept op tot links populisme in een betoog om het populisme niet enkel aan de rechterzijde over te laten. Een ander denker meent dat het beste systeem er een is waar afwisselend rechtse en linkse krachten aan de macht zijn, dat we over langere tijd bekeken, beide krachten nodig hebben in een gebalanceerde samenleving. Ik voel mij als burger aangesproken maar ook overvol, vermoeid en uiteindelijk half verdoofd over wat zich afspeelt op het politiek toneel. De dochter daarentegen doet actieve pogingen om de wereld waarin ze beweegt te vatten, beetje per stukje. Te beginnen bij Bart De Wever.
‘Hij kijkt altijd zo streng, met die dingen voor zijn neus waar hij tegen moet praten. Hij zegt dan zoiets als: “Wij hebben macht, wij staan sterk en dat gaan we zo houden.” Bij die laatste zin veert ze naar voor in de zetel met haar vinger in de lucht.
Ik mmm alleen maar wat. Mijn hersens doen yoga.
‘Wat zijn er eigenlijk nog voor andere partijen,’ gaat ze verder, ‘NVA en Groen ken ik al. Wat is er nog?’
Ik kom dan maar naar beneden uit mijn overpeinzingenlommerland en knijp even in haar bovenbeen.
‘Amai, wil jij dat allemaal weten. Dat is nogal nen boterham om uit te leggen.’ Ik ga rechtop zitten en verdeel mijn aandacht tussen dochter en weg.

‘Er zijn een heleboel partijen in ons land. Je kan ze schikken op een rij van links naar rechts. Groen zit aan de linkerkant. NVA zit aan de rechterkant.’
We glijden door de heuvels en ik maak er mijn werk van. Een gans exposé over de plaats van het individu en de samenleving in de verschillende visies. Ik probeer het genuanceerd te doen, ze is het soort kind dat haar eigen gedacht heeft over de dingen. Ik schets haar een politiek landschap bovenop het landschap waar we doorglijden. We passeren hier en daar een verkiezingsbord. Per partij som ik de kernwaarden op en probeer ik een persoon te schetsen die de partij zou kunnen aanhangen om het wat in te kleuren.
‘En die hier, mama, open VLD, wat vinden die?’
‘Ah ja, die waren we nog vergeten. Zij geloven in de kracht van het individu, elke mens apart, om zelf vooruit te geraken. Ze zijn vooral bezig met de ondernemers, jeweetwel, mensen die een eigen zaak hebben, een winkel bijvoorbeeld. Ze steunen de winkeliers, want zij zijn volgens hen de kracht van de economie, de motor van de samenleving.’
Ik kijk opzij. Haar negenjarige snoet staat ernstig.
‘Zullen we eens over iets anders praten?’
‘Nee, ik vind het erg interessant.’
Zondagavond. De televisie staat op, een groot pak van de uitslagen rolde al binnen, een eerste kopstukkendebat. De sfeer is erg vreemd in de studio en zweeft ook in zijn historische bizarheid onze living binnen.
De middelste dochter zit op een poef voor het tvscherm gepoot.  Het eten is nog niet klaar, ik distribueer olijven om de honger te paaien. Ze pakt het potje aan zonder me aan te kijken.
‘Oh danku mama, wat lief,’ zeg ik in haar plaats. Ze is gefocust op het televisiescherm.
‘Wat ik nu echt niet kan begrijpen, hè mama, zijn gezicht is nog altijd even streng en boos. Hij heeft nu toch gewonnen. Waarom is hij dan niet blij?’

dinsdag 20 mei 2014

Kumbaya

Hoe moeten de politiekers overeenkomen als het in een huishouden al zo moeilijk is. Onerkentelijkheden die zich opstapelen. Minivolwassenen die ongewenst gedrag kopiëren van de nestbewakers. Wekenlange ontbering van zout in de malle routine. En dan is daar plots dat pittig geformuleerde :

‘Hebde gij mijn sloefen weer ergens gezet?’

en blijkt dat genoeg om te ontsteken in een heidense furie. Na luid gefoeter blaas ik de aftocht om dan overdreven stil de deur achter mij te sluiten. Kwestie van niet alle clichés uit de kast te halen.

De dag erna verloopt met beeld zonder klank. De dingen op mijn lever vergen meer malen dan gewoonlijk. Gelukkig word ik die avond meteen na het avondeten geschaakt door mijn zusters voor een weekend weg in de Voerstreek. Ik word zowat high van het in plan laten van de avondlijke reset en het loslaten van de overgeprogrammeerde uren in het verschiet. Een heerlijke lange autorit in oranje glooiingen lang, acclimatiseren we in onze oorspronkelijke zussenrij. We komen aan tegen tienen, amper gelovend dat we zijn ontsnapt, kukkelend dat we eens goed de bloemen zullen buitenzetten, zie.

We fietsen en wandelen en eten en drinken. We spreken over verdrietjes en verdrieten, over werken en ambities, over verlangens en ongelukkigheden, over onverwacht contentement. Ik deel mijn verbazing over de ontvlammende colère die je kan overvallen als je blijkbaar te lang bepaalde dingen onuitgesproken liet.

Mijn zusters laten hun talenten op mij los. De ene prikt mij met haar naalden om lever chi stagnatie tegen te gaan en harmonisering in de hand te werken. De andere put uit haar jarenlange ervaring met moeilijke jongeren in conflictsituaties, om mij tips te geven.

‘Het belangrijkste advies dat ik u kan geven is : zet de verwijten aan de kant en spreek vanuit ik-boodschappen. Probeer te formuleren wat het met u doet in plaats van boosheid naar de ander te kaatsen. Probeer dingen rustig terug te geven aan de ander, eventueel lichtjes te spiegelen, maar meer niet.’

Ik blijk er geen natuurtalent in, in het subtiel teruggeven van wat overdossissen ochtendhumeur met mijn geluksfactor doen. Geolied met een litertje rode wijn gaan we aan het oefenen in ik-boodschappen tot laat in de nacht en tot we niet meer bijkomen van het lachen en we nog later al niet meer weten wat er zo grappig was maar toch met gieren blijven uithalen.

We sluiten het weekend af met een wandeling pal op de grens waar België en Nederland tegen elkaar opbieden met feeërieke kronkelingen en weidse uitzichten. We lopen achter elkaar aan op de smalle paadjes tussen velden en weiden, in bossen en langs natte bronnenroutes. Ik vertel hen een grappig verhaal over één van mijn fietsepisodes in de stad. De intermezzo’s navigerend in woonwerkschoolverkeer, brengen mij vaak in een soort minitrance waarin ik onbewust deuntjes mompelzing die ik ergens oppikte. Soms zijn het de meest idiote liedjes.

‘I see you driving around town with the boy that i love
and i’m like
Fuck joehoeoe’

Een vriendelijke man leunt vlot met zijn elleboog uit zijn open raam en geeft mij voorrang waar dat niet per se moet. Ik heb de gewoonte dat soort gedrag positief te bekrachtigen met een glimlach. Ik knik ‘m toe en zing:

‘Fuck joehoeoe.’

De zusters schieten in een lach en de acupuncturiste hinnikt er achteraan:

‘Jamaar, jamaar, dat is natuurlijk niet goed voor de positieve energiestromen, hè. Ik zal u eens iets anders leren, iets dat de positieve krachten aantrekt. Ge zult het eerst belachelijk vinden maar ge moet het echt eens proberen.’

Ze heft aan met serieux en lage stem:

Om vakratundaaya hum
om vakratundaaya hum
vakratundaaya deemahi
vakratundaaya deemahi
ganesha avatara namaha

De overblijvende zus en ik zijn inderdaad niet meteen mee met dat Oosters gedoe. We rollen theatraal met onze ogen en stellen ons aan. De zenzus laat zich niet van de mantra brengen en zet door. Een kleine kilometer en een lichte zonneslag later zweven er drie hummende bijen door het Voerens schoons. Ik moet toegeven dat het inderdaad een soort positieve vibe teweeg brengt, een soort vreugde in de borstkas met onze stemmen die samen dansen in herhalende kadans.

‘s Avonds laat klap ik mijn computer nog open om nagenietend een grappige foto door te sturen naar de zusters die intussen weer verspreid zijn over Vlaams territorium, als ik zie dat er een bericht van de ‘queen bee’ in mijn mailbox prijkt.

‘Heerlijk weekend! Net nog even opgezocht wat de bedoeling van de mantra is:
“om negatief ego of negativiteit in onszelf of anderen teniet te doen”
dus, als de ik-boodschap niet lukt, zou ik gewoon beginnen zingen!'

Grote grijns.

Check.


dinsdag 13 mei 2014

Cool

Mijn kousen plakken aan mijn benen van de natte rit naar school. Ik steel een ochtend. Ik lanterfant. In de kleedkamer op de eerste verdieping van mijn huis kijk ik naar buiten. Een paar uren om te hangen in het stilgevallen huis. Mijn hart zucht. Alleen spijtig van mijn kompaan, de grote boom aan de overkant van de straat. Op een dag was er het onheilspellend zwellend geluid van een loeiende kettingzaag. Nieuwsgierig zoals iedereen ging ik kijken.

‘Oh!’ zei ik vanuit mijn deurgat. Mijn buurvrouw stond in het hare en oohde ook:

‘Oh, eindelijk verdwijnt die boom! Gedaan met de plakkende vuiligheid van die bladeren.’

Ik sloot mijn mond en zoog mijn oh weer op. Niet iets dat ik per se met haar wou delen. Mijn klein verdriet omwille van die boom die mij elke avond in het geheim, als ik voor het slapengaan even het raam opentrok om naar de nacht te kijken, aaide met zijn zachtritselend gebladerte.

Ik ruim de kleren in de kleedkamer op en kijk uit het raam. Omar stapt net in zijn auto, een glimmend uit de kluiten gewassen geval. Hij is de zoon van de Gents/Marokkaanse buurvrouw van een paar huizen verder. Toen een paar jaar geleden onze dochters elkaar vonden al krijtend op de stoep, werden we vriendinnen. Een vriendschap aangestookt door wederzijdse nieuwsgierigheid. Ze plaçeerde zich rondkijkend in mijn huis en lachte luid omdat ik haar muntthee aanbood.

‘Doe mij maar koffie.’

Als ik bij haar aanbelde werd ik in de gezellige keuken geleid en kwamen zussen, dochters en nichten kirrend bijzitten. We kokketteerden beiden met onze crossculturele vriendschap. Zij maakte Marrokkaans gebak voor mijn verjaardag. Ik zocht mee een nieuwe school toen haar jongste dochter zou moeten zittenblijven en dat onterecht leek. Na een dik jaar deinden de koffiekletsjes weg want we bleken toch minder gemeenschappelijk te hebben om over te praten dan we graag aan elkaar toegaven.

Intussen was haar oudste dochter wel gestart met babysitten. Groot was mijn verbazing toen haar jonger broertje de eerste keer meekwam om haar te vergezellen, om te vermijden dat ze alleen zou zijn met een vreemde man. Het gaf een beetje ruis op het enthousiasme van de samenwerking. Want het kwam natuurlijk wel eens voor dat ik laat thuiskwam en het mijn vreemde man zou zijn die haar zou betalen en uitzwaaien. Hoe moesten we dat organiseren? Het organiseerde zichzelf. Na een keer of vijf bleek mijn man toegetreden tot de klasse ‘on-vreemde mannen’ en zei Naima toen ik aan de telefoon oeide en aide dat ik als laatste thuis zou zijn die avond, met onvervalst Gentse tongval:

‘Oh, maar da’s cool, ze.’

Wat verder in de straat woont er een tandarts op rust. Hij is getrouwd met een geblondeerde dame die het met niemand in de straat goed lijkt te kunnen vinden. Ze heeft bliksemende armen en een houterige pas, haar dunne schouders staan wat naar voren getrokken, de cartooneske fysionomie van een onvervalste roddeltante. Ik probeer zo veel mogelijk te vermijden om haar op het lijf te lopen maar ze is in bezit van een erg handige haag om van achteren te springen en heeft mij regelmatig te pieren. Ze grijpt mijn onderarm en sist:

‘Hebdedaggezien?’

Ik schud het hoofd.

‘Dat kleinste van de Marrokkanen, allez hoe oud is dat kind. Dat loopt nu ook al met nen doek.’

‘Badia? Die is zes. Ik heb dat niet gezien dat ze met een hoofddoek rondliep. Misschien wil ze graag op haar grote zussen lijken? Allez goeienavond, he,’ zeg ik en ik ruk mijn arm los. Meteen haakt ze in mijn andere arm, zo makkelijk kom ik er niet vanaf.

‘En diene slee van dienen zoon. Mohammed noemt hij zeker. Allez zeg mij nu ne keer hoe dat zo ne jonge gast dat kan betalen? Dat kan toch nie koosjer zijn. Allez, ik wil ze niet allemaal over enen kam trekken maar dat is toch zeker een louche affaire.’

Ik trek mijn schouders op en doe alsof ik iemand zie in de verte die ik ken en ontsnap.


Zaterdagavond, halftien. Een drukke week, een schoolfeest en een aflevering in dochterlijk gezelschap van The Voice achter de kiezen. Nu is de kroost onder zeil. Ik zet een deuntje op. Een sms van een vriendin.

‘Waar blijf je?’

Pfff. Een feestje, maar ik ben moe en moet vroeg op morgen, bovendien heb ik geen babysit geregeld. Op de speakers van de computer klinken de beginnoten van ‘Dogdays are over,’ van Florence and the machine. Ik zet het wat luider en doe een heerlijk eenzaam salondansje.

Run fast for your mother and fast for your father
Run for your children for your sisters and brothers
Leave all your love and your longing behind you
Can't carry it with you if you want to survive

‘Naima? Zeg, sorry dat ik nog zo laat stoor, past het u soms om te komen babysitten?’

‘Bah ja, eigenlijk wel.’

Twintig minuten later staat ze aan de deur en sta ik licht opgetut klaar om te vertrekken.

‘Allez, da’s lang geleden dat ik u gezien heb, fijn dat je kon komen, zo last minute. Hoe ist?’

‘Goed! Druk bezig hè, komt veel bij kijken zullen, om onthaalmoeder te worden.’

‘Ja, dat kan ik mij voorstellen.’

Ze zwaait naar de overkant. Het is haar broer Omar die thuiskomt.

‘Goh,’ zegt ze, ‘ge moet dat zien, meneer is fier zulle. Hij werkt nu in een garage en hij mag van zijnen baas naar huis komen met een van de auto’s. Kijk ne keer hoe stoer.’

Een ogenblik giechelen we er samen om en grijnst hij ons toe terwijl hij binkend de straat oversteekt. Dan spring ik op mijn fiets en sluit ze de deur achter me. De wind is stevig maar ik laat mij niet ontmoedigen, ik ga stevig op de pedalen staan. Ik rij langs het water met de geknotte ontluikende bomen. Hun bladeren zijn al groot genoeg om te ritselen, de takken zwaaien meewarig in de vertellende wind.

The dog days are over
The dog days are done
Can you hear the horses
'Cause here they come



dinsdag 6 mei 2014

Tuiten

Ik ben dol op trouwpartijen. Van andere mensen dan, bedoel ik. De eigenaardige mix van familie en kennissen, allemaal buitensporig opgetut. Het kruisen van de generaties met genante ontmoetingen op de dansvloer. De degeneratie van de zeden naargelang de avond zijn jas uittrekt. Het is heerlijke folklore om op te snuiven.
Eén ding dat mij van jongs af aan altijd opviel en intrigeerde bij de hoogtepunten van de diensten of tijdens de obligate tafelspeechen, was dat de oudere dames en dikwijls ook de heren, de tranen met een dikke krop moesten bedwingen. Of daar niet in slaagden en zich subtiel bedienden van het tafellinnen voor het onverwachts gedrup. Wat is daar nu toch zo traanoproepend aan? vroeg ik mij meermaals af in mijn jeugdig onbegrijpen.

Tegenwoordig heb ik nog steeds veel mysterie voor mij liggen maar is er hier en daar ook al een flard inzicht in mijn gezicht gekletst. Die oudere tantes en nonkels, ouders en grootouders huilen tranen met tuiten omwille van de aankomende verwoesting van dat gretig starten. Onder invloed van : aanslepende verbouwingen, professionele zoektochten, uitputtende kindervreugde of juist strubbelingen en verdriet op dat front. En  ook, en meer geniepig: het stilletjes smelten van het alles kunnen.

In de krochten van het huwelijk zijn het de kleine ergernissen die de meest schade aan de oorspronkelijke ongereptheid toebrengen. Mijn echte genoot en ik bijvoorbeeld hebben de pech dat onze aangeboren systemen voor ordening en organiseren totaal tegengesteld zijn. Het is als knarsend zand in de routinemolen. Net in die schuifjes waar ik graag onregelbare rommeltjes in verzamel, heeft hij nood aan netjes naast elkaar georganiseerdeerde rommel. En de prullen die niet meteen te organiseren vallen, die moeten in het zicht op de tafel blijven liggen tot er (n)ooit een geschikte opbergplek voor gevonden is. Dat terwijl het voor mij een overweldigende basisbehoefte is om dat soort prullen snel in die ene oh zo gezellige rommellade te proppen. Zucht.

Toen er een paar weken terug een extra project opdook in de kalender van de echte man, sprong ik meteen met een stoere muil mee op de kar.

‘Oh doe maar, zulle, ik red het hier wel.’

‘Ik zal dan wel vier weken zes dagen op rij van huis zijn, hè, ik zou daar ineens logeren.’

‘Geen probleem, wij trekken ons plan.’

De eerste dagen rolde ik mij als een kind in mijn eigen systemen. Het verwijderen van de uitverkorene gaf in eerste instantie opwinding en ruimte. Maar al na een week stel ik met overvolle kop vast dat het alleen runnen van een huishouden en uit werken gaan toch geen picknick is. Aan krantlezen kom ik niet meer toe. Het is rennen en springen van ‘s morgens tot ‘s avonds. Het enige wat ik buiten de werkuren lijk te doen is boterhamdozen maken, ontbijt zetten, was insteken, afruimen, was uithangen, koken, afwassen, resetten, was opplooien, slapen en hopla : een nieuwe dag en alles weer opnieuw. De kinderen doen hun best maar missen hun verwekker in grote en vooral in kleine zaken. Cirkelrekenen. Vioolstemmen. Banden oppompen. Vergeten zwemzak koerieren naar school. Speelvechten in de zetel. Saucissen met appelmoes eten. Zo van die dingen.

Terwijl ik  multitaskend kokend Frans opvraag aan de oudste is de kleinste onophoudelijk aan het zeuren. Die moet eens vroeg naar bed, bedenk ik. De middelste heeft examen viool overmorgen maar zit net in een fase dat vioolspelen oerstom is. Na het eten hervat ik mijn eeuwig aanmoedigen:

‘Allez kom, speel efkes, 10 minuten is genoeg.’

‘Ik wil niet zonder papa.’

‘Niets aan te doen, hij is er niet, kom, begin er aan.’

Ze draalt in de living met haar viool in de aanslag.

‘Ik kan er toch niets meer van, luister maar.’

Ze speelt luid en scherp secondenlang dezelfde twee noten om mijn oren te pijnigen. Prompt schiet een stuk jeugdsentiment in mijn lijf.

‘Ha!’ zeg ik, ‘dat is ook muziek zenne,’ ik schiet naar de computer en snor bliksemsnel ‘Suds en soda’ op van Deus met de befaamde hinikende vioolintro. Haar ogen groeien van verbazing. Vooral als ik aan het headbangen sla. Na het liedje gris ik haar zus vast en zeg glunderend:  

‘Doe wat ge wilt, meisje, ik kan u niet dwingen. In elk geval, ik ga uw kleine zus in bed steken.’

Die kleine zus zet een boompje op over de afwezige ouder.

‘Ik wil papa. Waar is papa. Wanneer komt papa naar huis.’

En dan een ganse scene over haar nageltjes. Die werden gelakt op school. Nu kan ze haar vingers niet in haar mond steken zoals ze altijd doet om in slaap te vallen. Ik doe de lak er af maar door de nagelakremover kan ze nog steeds haar vingers niet in haar mond doppen.

‘Ge moet toch eens stoppen daarmee, hé lief.’

De oudste dochter passeert net langs de badkamer en zegt goedbedoeld:

‘Ja, anders krijg je vooruitstekende tanden zoals Emmy.’

Instant huilsalvo:

‘Ik wil geen tanden zoals Emmy.’

Ik breng haar tot bedaren, schrob haar vingers en stop haar weer in bed. Ik wrijf over haar neusje, ze valt bijna in slaap. Enkel het vechten tegen de vingers in de mond, houdt haar nog bij de wakenden. Plots zwiept de deur open. Glunderend staat de vioolspelende dochter in het deurgat. Ze speelt luid, feilloos en triomfantelijk de intro van Suds en Soda meteen gevolgd door een nieuwe huilsalvo van de verslaafd vingerzuigende dochter die haar vingers nu in de oren heeft geplant. Zucht.

Beneden is het een ravage. Ik negeer de boel voor even en ga in de tuin staan. Het is net dat moment in de vallende avond dat de vogels sereneren. Het is merkwaardig stil verder. Geen auto’s op de achtergrond te horen. Geen gejoel. Geen getier. Even pauze. De telefoon gaat. Ik neem op en ga weer midden van de tuin staan. Het is mijn zuster. Ze vertelt vol blijdschap en opwinding dat ze plots in de top vijf zitten in het adoptieavontuur dat ze meer dan twee jaar geleden hebben aangevat. Ze ratelt dat ze het niet kan geloven, dat ze zich nu een soort van zwanger voelt, dat ze zich voorstelt dat ze binnen niet zo lang meer een kind zal wiegen in haar armen. Een enorme krop is geland in mijn keel. Ik formuleer een paar woorden van medeblijdschap. En dan stromen de tranen dik over mijn wangen. Ik veeg zo stil mogelijk mijn neus af aan de keukenhanddoek  die aan de wasdraad voor mij hangt en laat haar meanderen. De merel op de achtergrond geeft van jetje.