blog van Eva De Groote

dinsdag 3 maart 2015

Werk

Een treincompartiment buiten de spitsuren. Ik heb een vierzit voor mij alleen. Bij het raam aan de overkant zitten twee vrouwen. Ze lijken sterk op elkaar, met een tijdsinterval van om en bij de twintig jaar. Moeder en dochter. Beide met korte snit en losse fleece. De moeder staart naar buiten, de dochter duimt onophoudelijk op haar telefoon. In het vak naast hen zitten twee jongemannen. Op één van hen heb ik uitstekend uitzicht vanuit mijn vierzit. Hij draagt een pak van een beveiligingsfirma, het lijkt speciaal voor hem gemaakt, hij is erg zwaar gebouwd. Hij praat over het komende weekend, over de gamemarathon die hij van plan is. Hij haalt een grote tupperwaredoos uit zijn rugzak en eet in twee happen één van de sandwichen op die er in verborgen zit.
Als de trein lichtjes vertraagt, doe ik mijn jas en sjaal aan en schuifel naar de treindeuren. De fleecedames doen hetzelfde. Ze passeren de bewakingsjongemannen en wachten bij de schuifdeur tot de trein tot stilstand komt. ‘Pfff,’ zegt de jongste,’ die securitymannen, wat is dat voor een stomme job zeg, die moeten dan een winkel bewaken maar als er iets gestolen wordt mogen ze toch niets doen behalve op de politie wachten.’ De moeder mompelt iets onverstaanbaar. De zware jongen heeft de opmerking opgevangen en steekt zijn hoofd opzij. ‘Het is waar,’ zegt hij met een schouderophaal, ’het doet er niet toe wat ik doe maar het betaalt wel de huur op einde van de maand.’

We zijn maanden later intussen en het beroep van bewakingsagent heeft een heel andere uitstraling gekregen. Het doet er toe. Het beroert de gemoederen. Toch blijft de jongeman in zijn op maat gemaakt bewakingskostuum rondtuimelen in mijn achterhoofd. Het beeld van de jongen schaart zich bij een gedachte van filosoof Michel Bauwens, ongeveer als volgt: ‘We vertrekken ‘s morgens van huis om een heel eind in de file te zitten, om dan te geraken op een plek waar we niet per se willen zijn, om iets te doen dat we niet echt graag doen en waar niemand echt op zit te wachten. Is dat niet iets vreemd dat we eens zouden kunnen herbekijken?‘ De vraag van Bauwens hokt samen met dat bekend citaat van econoom Tim Jackson dat lustig gedeeld werd op facebook, en dat massa’s duimen kreeg: ‘We are persuaded to spend money we don’t have on things we don’t need to create impressions that won’t last on people we don’t care about.’ Allemaal goed en wel, al die vaststellingen. Allemaal goed en wel, al die meningen. Hoe zit het met het doen? Met de actie?

Ik start mijn eerste vrije dag in vele weken in het theehuis om de hoek. Zij die mij gisterenavond per sms ordonneerde om hier te verschijnen deze ochtend, schuift bij aan mijn tafeltje.
‘Awel,’ zegt ze terwijl ze haar sjaal uittrekt.
‘Awel wat,’ zeg ik met een vleugje irritatie. Ze glimlacht en kijkt geforceerd streng. Ze doelt op mijn pesthumeur van de voorbije dagen. Ze ontfutselt mij een glimlach.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik, ‘ik voel mij ambetant. Ik erger mij aan vanalles. En van al dat ergeren, daar word ik nog meer slechtgezind van.’

Een uurtje thee drinken en hart luchten maken dat ik met opklaringen in mijn gemoed thuiskom in een huis voor mij alleen. Ik installeer mij met kranten en koffie en doorblader de bijlagen van de laatste dagen. Ik blijf hangen bij Rutger Bregman, de Nederlandse onderzoeksjournalist die momenteel prijzen vangt. Hij formuleert de ene prikkelende stelling na de andere: hij noemt ze radicale alternatieven. Hij heeft het over ‘terug utopisch leren denken’ en hij koppelt ze aan actie, ook al lijken bepaalde pistes voor politieke partijen op het eerste zicht onhaalbaar en gaan ze in tegen dogma’s. Hij praat in het interview met ontroerende bevlogenheid over de kansen die een model met een gegarandeerd basisinkomen genereert. Over het belang van zinvol werk. Over nieuwe solidariteit. Over het destigmatiseren van werklozen en het afzetten van de wij-zijbril, ook als je dacht dat je die bril niet droeg. Het is inspirerend. De ideeën zijn op zich niet nieuw maar de manier waarop hij ze bij elkaar brengt en de voorbeelden die hij geeft, blazen opwinding in mijn hart. Ik betrap mijzelf op handenwrijvende goesting. Om te bouwen. Om te werken. Ik kijk op van de krant. Op het terras achter het schuifraam zit de merel des huizes. Hij pikt de graantjes op die ik deze ochtend voor ‘m op de planken gooide. Hij heeft mijn blik in de gaten, hij stopt met pikken. Ik hou mijn hoofd scheef, hij doet hetzelfde. Ik groet hem met een hoofdknik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten