blog van Eva De Groote

dinsdag 4 november 2014

Ruiters in de herfst

‘Wat kies je, paard of piano?’
Hij kiest voor de pianoles van de jongste dochter. Dus ben ik chauffeur voor de middelste en haar ruitervriendinnen. Mijn oren klagen bij het schril getetter van de meisjes in de auto. De manege ligt in een randgemeente van de stad. De motor ligt nog niet stil of de passagiers zijn al uit de wagen gesprongen. De manege is hun terrein. Ik stap even uit om hen ‘veel plezier’ achterna te roepen, mijn dochter zwaait zonder om te kijken. Ik stap weer in de auto. In de twee auto’s naast mij zitten ruitervaders met gebogen hoofd zich te concentreren op iets buiten mijn blikveld. Hun smartphone veronderstel ik. Het steekt aan. Ik haal mijn eigen ding uit en loop door berichten op mail en sociale media. Scroll scroll. Delete delete. Mijn nek wordt wat stijf, ik besef dat ik al een halfuur in dezelfde positie gebeiteld zit. In de auto’s naast mij, dezelfde zittende standbeelden met gebogen hoofd. Ik gooi de tijdsdief in mijn tas. Dit is een ideaal moment om de autoklok naar winteruur te verzetten. Ik krijg de schuif onder de passagiersstoel, waar het instructieboekje in ligt, niet open. Met de derde ruk lukt het, mijn hand knalt tegen het dashboard. ‘F*ck!’ schreeuw ik uit. Ik zie mezelf zitten foeteren in de wagen. De standbeelden bewegen niet.
Ik stap uit de auto en zet er stevig de pas in om alsnog een ommetje te maken ook al schieten er nog slechts vijftien minuten over. Links van de landweg ligt er een oude treinbedding. Die vormt een groene wand. Rechts ligt de overdekte ruiterpiste. Een jong meisje geeft orders aan de ruitertjes. De meesten rijden mooi in galop. Eentje krijgt haar compagnon niet aan de praat. Het dier staat stil in de piste met een briesend meisje op de rug. Ik loop door, voorbij de manege, onder een brug. Daar ligt een grote visvijver. Het is een open plek, mijn ogen meanderen, mijn oren klagen weer. De autostrades zijn niet te zien maar er is geen ontkomen aan het altijd aanwezige geraas van auto’s. Er is geen tijd om rond de vijver te wandelen zoals ik soms doe. Ik loop naar de dichtsbijzijnde steiger. Meestal staat er een visser, vandaag is er niemand. Ik hurk op het hout en zit op die manier vlakbij het water. Er verstrijken minuten. De gladde spiegel van het wateroppervlak wordt hier en daar verstoord door luchtbellen of een waterspiraaltje. En plots ook door een stevige en gladde vissenrug. Ik schrik op en verlies mijn hurkend evenwicht. Al snel wen ik aan het mysterieus schouwspel. Hele familie’s vissen moeten er zitten. Grote dieren zijn het. Al zie ik enkel hun golvende ruggen. Hoe langer ik er zit hoe groter en dieper de vijver lijkt te worden. Een donker rijk niet voor mensen bestemd.
Plots merk ik een silhouet op in het riet links van mij. Ik waande mij alleen maar nu zie ik iemand zitten, roerloos in het riet. Ik ga staan en voel mij een beetje onwennig en bekeken. Ik klim weer omhoog. In het passeren zie ik dat het een pop is, uitgedost in veiligheidskleren op een dobber, vastgeraakt in het riet.
De zondagavond mept de herfstvakantie uit de kleren. Wie heeft er morgen zwemmen. Waar zijn de boterhamdozen. Best nog even muziek oefenen. Een van de fietsen is niet afgehaald bij de fietsenmaker. Hoe gaan we dat doen morgen om op school te raken? Het oplossingsvermogen van de ouders is verminderd in deze dagen van vallende bladeren.
‘Is het anders geen goed moment om het eens met de bus uit te proberen?’ gooit de oudste dochter tussen het gekibbel van de ouders.

De ochtend erna beeft het huis van ochtendlijke drukte, op en neer ge-ren op de trap. Tandengepoets boven. Sleutelgezoek beneden. De oudste en ik vertrekken naar de bushalte. Ze heeft een kleine paniekaanval. Niet over de bus maar over de spreekbeurt die ze straks moet geven. Ik probeer om haar uit de kramp te krijgen. In de verte zie ik de bus voorbijrijden en krijg ik zelf een steek. Een oude logge bus flitst voorbij op het platteland. De paniek die ik voelde als ik de bus op het einde van de straat zag passeren, flakkert even op in mijn lijf. Als ik ‘m miste moest ik een halfuur wachten en was ik veel te laat op school. De ochtenden wachtend aan de steenweg waren donker en koud. Ik zag ‘m al van ver komen, de bus, het leek wel een rijdende bunker. Waggelend op de reeds vele malen gerepareerde steenweg. Eens de krijsende deuren openzwierden moest ik me altijd even vermannen. De beslagen ruiten, de muffe geur van oud metaal, de krappe gangruimte, de taxerende blikken, de overbezetting met gierend  tienerbloed. Een paar jongens hadden het steeds gemunt op een meisje met rood haar. Een keer smeerden ze een boterham in haar haren. Ze bleef roerloos zitten. De vriendin van het meisje ontstak in een furie en vloog de dader aan met de boterham in de aanslag. Het rosse meisje wreef kalm met een zakdoek de boter uit haar haren.


We zijn nog maar net bij de halte gekomen of er nadert alweer een bus. De brede deuren zwieren open, de bus kantelt licht waardoor we erg vlot kunnen instappen. De bus is ruim en licht. We kunnen kiezen waar we gaan zitten. De dochter dartelt de bus in en nestelt zich tevreden op een plek met uitzicht. We maken snel een memolijstje voor haar spreekbeurt.
‘Weet je wat mijn geheim is om spreekbeurten te geven?’ Ze schudt het hoofd.
‘Een memolijstje maken op voorhand, maar het niet bij de hand houden tijdens de spreekbeurt, want dan ben je afgeleid door je papiertje en komt het er niet vlot uit.’ Ze overloopt haar lijstje nog een keer en steekt het in haar rugzak. We stappen uit en lopen naar de school. In het midden van een geanimeerde uitleg, krijgt ze plots haar vriendin in het vizier. Ze kirren elkaar toe en ik krijg nog een discreet wapperend handje toegeworpen.


Ik loop terug naar de bushalte. Een stevige wind steekt op. Stevig maar niet guur. Een beetje wild, zoals een onstuimig veulen. Grote rode bladeren dansen rond tussen de mensen op het brede voetpad. De bomen in het park wat verderop bewegen luidruchtig. De wind overstemt het stadsrumoer en omhelst mij troostend.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten