blog van Eva De Groote

dinsdag 9 september 2014

Tijdreizen

Zondagnamiddag.

‘Allez kom, we gaan eens naar buiten.’

Er weerklinkt gezucht vanuit de zetel, vanachter de stripverhalen.

‘Moet dat nu echt?’

‘Ik ben bezig.’

‘Ik ben moe.’

‘Yep, het moet.’


Vijf minuten later zijn we geschoeid en op weg naar de Prettige Wildernis. Niets zo heerlijk als voor je uit lopend nageslacht op een zondagse wandel. Het ene lijf slungelt al een beetje, het andere heeft de laatste stuiptrekkingen van een kleuterhuppel. Van alledrie versnelt de pas eens we dichterbij het park komen en de wilde paadjes lonken.

‘We zien u wel aan de boom, hè,’ roepen ze voor ze rennend in het groen verdwijnen.  

De boom is een groot omgevallen exemplaar in een verdoken stuk van het park. Hij is ingewoekerd door Japanse Duizendknoop, het is een echt klimparadijs. Ik installeer mij op een meter of twintig afstand. Ook ik hou van het plekje. Het ligt weg van de wandelpaden. Er is geen verkeersgeluid. Er is ligt wat zwerfvuil, de resten van een kampvuur, het is ook de plek van anderen soms.

Ik vind een rieten strandmatje en ga er op zitten. Mijn ogen gaan vanzelf toe. Ik doe mij te goed aan het lichte ruisen van de bladeren en aan de volle buitengeur. Er verstrijken een paar minuten. Vreemd geritsel. Ik open mijn ogen en hou mijn lijf stil. Een eekhoorn loopt van tak naar tak, van boom naar boom alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Ik lijk hem niet te storen, ik kan hem wel een minuutlang observeren in zijn drukke bezigheid van kruinrennen.

Een klein uur later roept de avondroutine. Ik verzamel de troepen.

‘Moet dat nu echt?’

‘We zijn net zo leuk bezig.’

We wandelen terug, we nemen niet de kortste weg, we volgen de slingerende graspaadjes door het park. De meisjes rennen weer voorop. Plots komt er een sterke geur langs mijn neus gepasseerd. Ik snuif eens extra om ‘m goed te pakken. Onmiskenbaar. Elnett haarspray en een snuifje Eau de Cologne. Mijn grootmoeder flakkert in mijn hart. Wat verder zie ik een oude dame gehurkt bij een hondje zitten. Ze gaat staan, ze kijkt me even aan. Ze heeft een geklede sportieve broek aan, orthopedisch uitziende schoenen, een gileetje, haar grijze haar in een gedistingeerde dot. Ze knikt me toe. Ze lijkt fysiek noch van stijl op mijn grootmoeder.

We lopen het park uit en de wind verandert van richting. Een teug muziek van een nazomerfestival ergens in de stad waait me tegemoet.

‘I gave you hard times, baby.
Oe oe oe oe oe oe
I have you truth and lies.
I gave you hard times.’

Miljaar zeg. Nog zo’n slok jeugdsentiment. The Scabs. Een muziekfestival op den buiten ergens. De vroege jaren ‘90. Versafgestudeerd van het middelbaar. Binnenkort alleen op kot in Gent. De wereld trekt zich open en ik ga er in stappen.

De tekst had niets van doen met mijn leefwereld toen maar het lied zit vastgeklonken aan dat schakelmoment uit mijn jeugd. Een dijk van een nummer als ‘Mia’ komt uit dezelfde zomer maar heeft niet zo’n onversneden effect. Het is door zijn cultstatus meegereisd naar het heden en afgekalfd in ‘teletijdreiseffect’.

Thuisgekomen blijkt de man des huize intussen ook gearriveerd. Ik hoor ‘m boven rommelen in de badkamer. Plots staan we te tongzoenen bij de wasmachine.

‘Amaikes,’ zeg ik even later, ‘dat was langgeleden dat ge dat nog eens deed, zo tongzoenen.’

‘Ikke? Gij zijt begonnen zulle. Maarre, ge hoort mij niet klagen, hè.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten