blog van Eva De Groote

dinsdag 4 februari 2014

Zonlicht in tijden van

Een kleine week geleden komt mijn moeder inspringen voor de woensdagnamiddagroutine. Als ik in de vooravond thuiskom staat er een valiesje klaar aan de voordeur. Ze stelt voor de nog niet-schoolplichtige dochter te ontvoeren, om de druk wat te verlichten in deze turbowerkweek van dochterlief. Goed plan. Terwijl ik het portier dichtsla en naar de kleine dochter op de achterbank zwaai (die er met haar tasje op schoot helemaal klaar voor is om op verwenweek te gaan), zegt mijn moeder: 
‘Maar kind toch, waar begindegij toch allemaal aan.’
Dat durf ik mij ook eens af te vragen zo af en toe. Ik zie er wat bleek en verfrommeld uit, zo zie ik nog net in de vertrekkende autoruit. Ik ren snel weer naar binnen. De oudste dochter moet worden opgehaald van de celloles. Daar hadden we dus ook niet zo bijster goed over nagedacht toen we een instrument kozen, dat een dwarsfluit praktischer te transporteren is. Ik gil naar de middelste dat ik even weg ben en spring op de fiets. De rit komt van pas om te ordenen wat er morgen allemaal moet gebeuren. Halverwege valt het plannen stil. De lucht is koud en helder, het vallen van de avond is altijd magisch dan, ook in een stressweek. Met al het gedoe rond de Broken Circle Breakdown zit ik gedurig met dat ene Johny Cash liedje in mijn hoofd, in de versie van la Baetens.
I’m just a poor wayfaring stranger
I’m traveling through this world of woe
Yet there’s no sickness, toil nor danger
In that bright land to which I go
Pathetisch, ik weet het maar o zo heilzaam, ik rij de berg af en zing uit volle borst, en dan een beetje stiller als ik aan het rood licht arriveer naast een stel andere fietsers.
Het weekend kwam en ging en was vol van dingen en indrukken, opbouwen en afbreken, enthousiasme en vragen, het begin van een spannend parcours.
Vandaag kom ik aan op mijn vrije ochtend. Van de weeromstuit ben ik doodmoe natuurlijk. Ik kijk op van de ontbijttafel en verzeil in twee grote bruine kijkers. Da’s waar ook, we hebben een hond op logement.  Een kleine windhond.
‘Dag Wilma.’
Meer heeft ze niet nodig om likkend en kwispelend te komen aangedarteld.
‘Tja. Gij zijt nen hond, dus gij moet wandelen, niet?’  
Ik giet mijn koffie binnen en trek mijn jas aan.
Nieuwe sensatie. Vrouw laat hond uit. Mij tot nu toe onbekend terrein. Ik begeef mij naar het park in de buurt. Ik las net nog in de krant over de sneeuwstormen in Oostenrijk en Texas maar in Gent hebben we absurd zonnig winterweer aan de hand. In het park zie ik dat er nog mensen op het idee kwamen om hun hond uit te laten. Vol fascinatie stel ik vast dat het waar is dat honden op hun baasjes lijken. Ik kijk naar Wilma die braafjes naast mij zit. Zouden ze dat van mij en deze kleine windhond ook denken? Te kleine steekproef om wetenschappelijke bevinden op te baseren maar toch: hondeneigenaars zijn erg vriendelijk. Wat ontspannend om ontmoetingen te hebben zonder te veel te moeten praten. Je kruist iemand met een hond, je houdt even halt, de honden besnuffelen elkaar, je kijkt elkaar glimlachend aan en je zet je weg verder. Alleen spijtig dat dat heilzame zonlicht enkel een strookje gezicht tussen sjaal en muts bereiken kan.
Thuisgekomen merk ik op de gang op de eerste verdieping een prachtige strook enthousiast zonlicht op. Ik installeer een zeteltje pal in het licht en nestel mij als een kat in de warme stralen. Nee, da’s nog niet goed genoeg. Ik ga staan en stroop mijn nylons naar beneden. Da’s beter zie, vollenbak zonlicht op blote benen.
Ik word wakker met het gezicht van een verbaasde man boven het mijne.
‘Alles goed?’ vraagt hij met fronsende wenkbrauwen blikkend op de afgestroopte kousenbroek die op mijn enkels ligt.
‘Ja hoor, ik wou er alles uithalen, uit die winterzon.’
Wilma is het daar helemaal mee eens, ze ligt prinsheerlijk naast mij in het zeteltje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten