blog van Eva De Groote

dinsdag 2 december 2014

Alleen de afwas

Soms heb je van die dagen dat het lijkt alsof je onder een gigantische stulp leeft, en iets of iemand van buitenaf eens iets lanceert om te kijken wat het geeft. De winter komt er aan. De ochtendkilte is nog opkikkerend nu, maar binnenkort bijt de kou je in de kin. Het is woensdagnamiddag en ik heb muziekschoolshift. Dat betekent rondrijden met cello’s en violen en kinderen uitgedost in tutu. Vandaag is de routine extra gepeperd want de oudste heeft een concert met de samenspelgroep op een afdeling van de muziekschool aan de andere kant van de stad.
‘Oei, mama, mijn cello staat nog bij de cellojuf in de klas’ (in de verkeerde muziekschool).
Ik besluit ‘m op te pikken als onderdeel van een van de transportlussen die ik maak. Een kind met viool droppen, een kind met tutu oppikken en clandestien op zoek gaan naar een cello. Alleen kinderen mogen rondlopen in de gebouwen van de muziekschool. De conciërge, een kleine maar felle oudere dame die het fort met ijzeren hand bewaakt, zit eventjes niet op haar post en ik glip naar boven om de cello te gaan zoeken. Waar is dat lokaal ook weer. Ik loop naar de tweede verdieping, lange gangen door, droge warme lucht, de geur van muffe boterhamdozen. Uit lokalen weerklinkt gezang, gelach, piepend snaargeluid. Ik vind de klas uiteindelijk maar de deur is op slot. Verdorie, de gangen door, de trappen af.
‘Ah, waar komt gij vandaan? Ge weet wat de regels zijn, hè.’
‘Ja, ik weet het maar mijn dochter speelt vandaag in de andere afdeling en we vergaten haar cello gisteren op te pikken.’
‘Ah ja. Ja. Hm. Wat kunnen we daar aan doen?’
‘Heeft u geen sleutel?’
‘Ah nee, nee. Maar er is daar iemand hoor.’
‘Ik was er net, het is op slot.’
‘Nee, nee, ze zijn daar net begonnen.’
Ik ren weer alle trappen op, de gangen door, gepiep, gezang, de geur van boterhamdozen. Het lokaal is op slot.
‘Nee maar ja,’ zegt ze als ik weer beneden bij haar glazen kot sta, ’ge moet de sleutel oppikken in de klas er rechttegenover, hè’. Ze straft me omdat ik zonder haar toestemming de school inliep. Ik laat me niet kennen en ren sportief terug te trappen op. Ik zweet intussen wel een beetje met muts en sjaal in de warme gangen van de oude muziekschool. Ik geraak de klas binnen. De kast van de cellojuf is op slot. Ik bel haar op.
‘Hallo? Zeg, excuseer dat ik stoor, hè maar ik probeer hier de cello uit je klas te ontvoeren voor het concert straks.’

Drie uur later zit ik in de turnzaal van een andere muziekschool aan de rand van de stad. Het is er vreemd rustig. De kinderen zijn er maar veel van de ouders en de familieleden zijn er niet geraakt. Een kraan in de buurt staat blijkbaar op instorten en legt de helft van de stad lam. Ik laveerde met dochter en cello op de fiets langs kilometers stilstaande auto’s. Er werd niet getoeterd of gefoeterd. Er hing een sfeer van aanvaarding in lichte motregen. Met een zweem van sensatie neemt de dramajuf het woord. Dat veel ouders er niet zijn geraakt maar dat de meeste leerlingen er wel zijn en dat er goed gerepeteerd is vanmiddag. Dat ze beslisten om het concert gewoon te laten doorgaan. De oudste dochter zit te blinken tussen de andere jonge muzikanten met haar strijkstok in de aanslag. We zaten hier al vele beproevingen uit. Overvolle turnzaal met acuut gebrek aan zuurstof. Doffe warmte die hevige transpiratie veroorzaakt. Jengelende kinderen. Prille muzikantjes met angstaanvallen. Appelflauwtes. Tergende oorpijnigingen. Dit keer ben ik voorbereid. We waren op tijd, we hebben een zitplaats. Drinkwater, check. Koekjes, check. Oorstopjes, check. Het licht gaat uit. Alles is anders dan de vorige keren. Het is muisstil in de zaal. De meeste broertjes en zusjes zitten ergens vast in het verkeer. De samenspeljuf gidst haar pupillen met gepassioneerde armbewegingen door verschillende stukken. Geen gekras en gepiep. Muziek. Een twintigtal jonge muzikanten in chemie met elkaar, hun instrument en de juf. Van waar het zo plots komt weet ik niet. Ontroering duwt zich naar boven, naar mijn keel. Ik ben blij dat het donker is.

Zondagavond. Ik ben met de kleinste in de badkamer. Ik leg me er op toe om haar op tijd in bed te krijgen. Dat is de laatste weken te weinig gelukt. Ze koketteert voor de spiegel met opengesperde mond. Tijdens het concert van een paar dagen geleden weerklonk er plots een kreet. De koek had het ‘m gedaan. De melktand die al weken los stond en die tot haar grote frustratie (ze is immers al zeseneenhalf) maar niet wou uitvallen, verliet haar mond in het midden van het concert van haar grote zus. Intussen is nummer twee ook uitgevallen en is ze twee euro rijker. Ze slist nu een beetje. Ze heeft niet door dat haar zussen haar de ganse tijd dingen laten zeggen met veel s’n. Het waren rare dagen. Plotse kou. Verwarring en verlatenheid in de stad. Ze pikte een liedje op dat iedereen zingt, dat overal weerklinkt. Ze maakte er haar eigen versie van zoals ze doet met vele liedjes. Ze hangt rond in de badkamer en probeert onhandig haar kousenbroek uit te krijgen. Ze zingt:
Menssen komen, menssen gaan
alleen de afwass
die blijft sstaan

Geen opmerkingen:

Een reactie posten