blog van Eva De Groote

dinsdag 14 oktober 2014

Jeuk

Vrijdagochtend acht uur. Ik sta in startpositie op de stoep en hou mijn handen stevig aan het stuur terwijl de jongste dochter op het fietszitje klautert. De middelste sukkelt met het afstellen van haar helm en windt zich duchtig op. Vader komt bijstand verlenen. Er worden kussen uitgedeeld.


‘Dus gij komt niet over huis vanavond?’ vraagt hij retorisch. Alles is afgesproken, de babysit is geregeld, we overlopen nog één keer om geen misverstanden te hebben. Een mens leert bij uit eerdere fratsen.
‘Nee, ik kom niet naar huis, ik spring na ‘t werk op de trein voor die lezing in Brussel en dan zie ik u later op de avond op dat feestje.’


Hij staat op de stoep met zijn handen in zijn zakken. De ochtend is al fris aan de handen. Hij heeft de koffieochtend vandaag. Ik doe de schooldrop. Ik wil al op mijn pedaal springen maar bedenk mij en leun terug naar hem toe.


‘Ge weet dat het mijn beurt is vanavond, hè.’


‘Pfff,’ zeg hij spottend, ‘Ja hoor, we zullen dat wel nog zien. Wedden dat je in coma ligt tegen twaalf uur?’


Ik trek mijn schouders op en vertrek. De middelste dochter staat wat verder teken te doen dat we te laat zullen zijn op school.


De dag ruist voorbij, snel en gevuld als altijd. Plots is het kwart voor zes. Ik pluk mezelf van het buro om de trein van zes uur te halen. Eerst een hapje eten in goed gezelschap en dan naar die lezing. Over een nieuw samenlevingsmodel. Inspirerend. Tegen kwart over tien zit ik weer op de sporen. Ik val in slaap en schiet wakker door het hortend vertragen van de trein. De man rechttegenover mij kijkt mij geamuseerd aan. Het was vast een schouwspel om mij te zien knikkebollen. Met slaapogen begeef ik mij naar de deuren. Het binnenrijden in het station duurt altijd langer dan je denkt. Passagiers hopen op in de kleine wachtruimte. Iemand met een plooifiets. Iemand met een aktentas. Achter mij zegt een man: ‘Kijk nu, mijn collega’s hebben een paar peren in mijn tas gestoken.’
‘Oh, ik wil er wel een,’ hoor ik mezelf zeggen.
‘Hierzie, laat het u smaken.’
Het smaakt.


Uren later. Na het café met de drink voor de verse veertiger, ben ik aangekomen op een feestje in een oude school opgedeeld in kunstenaarsateliers. Rokers staan op de koer te praten. Muziek lonkt uit de oude turnzaal. De dj is een bekende die als geen ander mijn voeten aan de praat krijgt. Ik fonkel. Manlief kan zijn teleurstelling over mijn wakkere toestand niet verbergen. De klok slaat twee uur en zijn koets verandert in een pompoen. Iemand uit het veld waarin ik werk tracht een serieus gesprek aan te knopen. Ik luister maar half, ik knik en nip van mijn drankje. Als de dj een zoveelste goeie plaat opzet vergeet ik de beleefdheidsregels, duw mijn drankje in zijn handen en ben vertrokken. De setting is ideaal. Niet teveel volk, niet te zat, de juiste muziek. Het dansen begint om niet op te houden. Gebeitelde glimlach. Er zijn de rokers op de koer buiten, er zijn de hangers aan de toog, er zijn de observeerders aan de rand van de dansvloer, er zijn de voorzichtige dansers, en er zijn er die al een tijdje jeuk hadden en eindelijk kunnen krabben. De beats zijn luid en verslavend, de kop gaat uit, er is enkel het opgaan in het golven van de dansnummers.


Het wordt later. De hangers en praters zijn verdwenen. Iedereen staat op de dansvloer nu. Woordeloze verbondenheid met bekenden en onbekenden. Met sommigen stond ik twintig jaar geleden ook op de dansvloer in een turnzaal ergens op het platteland. We liepen wat schaving op intussen maar vanavond wordt die verdoezeld door spots en flikkerlicht. Een flamboyante dame met dunne benen, hoge hakken, weelderige haardos en dito boezem ontpopt zich volbloed tangostijl. Een beer van een man tracht onhandig met mij te dansen, wat later vindt hij een grote vrouw die beter past. Een meisje met sportschoenen en paardenstaart danst euforisch en zwiert bier in het rond. Twee eeuwige vrijgezellen vonden elkaar in een onverwachte match en bewegen alsof ze zijn samengebonden door een onzichtbaar lint. Iemand is van de wereld weg en wiegt midden de dansvloer als een boom in de wind, wars van de muziek. Maar de meesten blijven dansen. Ook mijn benen blijven gaan.


Met het dieper worden van de nacht treden er complicaties op. Ik word staande gehouden op de dansvloer voor korte interpellaties. ‘Weet jij wat voor feestje dat hier precies is?’ ‘Ben jij hier alleen?’ ‘Wil je iets van me drinken?’ ‘Ga je mee naar buiten?’ Ik weer vriendelijk af en haak telkens weer in op het nummer dat gaande is. Opnieuw wordt er op mijn schouder getikt. Een mooie jonge zwarte man met een stralende glimlach en een kraakwit hemd. Zijn haren zitten in een modieuze mannendot.


‘Mag ik u iets vragen?’


Ik knik. Wat kan ik anders doen.


‘Hoe oud bent u?’ Hij zegt ‘u’.


‘Veertig,’ zeg ik naar waarheid.


‘Echt?’


Hij leunt een moment achteruit en komt dan weer bij mijn oor hangen.


‘U danst erg mooi voor uw leeftijd.’


‘Dank u,’ zeg ik en ik wacht niet op het vervolg van het gesprek. Ik doe een rondje en kus de bekenden ten afscheid. Sommigen maken er een omhelzing van in het sentiment van de nacht. Buiten vind ik mijn fiets terug. Met watten benen klim ik er op en rij naar huis. De vogels zingen nog net niet.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten