blog van Eva De Groote

dinsdag 25 november 2014

Ongeregeld

Soms loop je door de stad op automatische piloot. Je gedachten torenen boven je uit en springen van de meeting van die ochtend naar de avondplanning van straks. En dan is er plots een beeld dat je uit je dagdromingen lokt. Iets dat niet klopt in het plaatje. Een blinkende grote taxi komt aangereden in de nauwe straat. Ik sta op het zebrapad maar de chauffeur vindt niet dat ik voorrang heb op zijn zachttuffende bolide. Hij is Turks en heeft een sjieke vest aan en zijn haar in de gel. Hij laat me niet oversteken maar knikt me wel toe. Hij heeft geen passagier of toch wel. Op de achterbank staat een maxi-cosi met een vredig soezende baby. Een gestreste moeder die uit pure wanhoop om haar meeting te halen een taxichauffeur smeekt om haar baby naar de creche te brengen? Een vechtscheiding waarbij de ouders vermijden om elkaar te zien en de baby per taxi aan elkaar overdragen? De taxichauffeur die zijn baby wegbrengt alvorens aan zijn shift te beginnen?
Uren later ben ik opnieuw onderweg in de jungle van de openbare weg tijdens de avondspits. Ik werkte weer eens net te lang door waardoor ik me nu moet haasten om de kinderen op tijd van school te halen. Yes, juist nog door het groen gefietst voor het oranje werd. Fijn om alle auto’s voorbij te sjeesen die staan aan te schuiven aan de waanzinnige Dampoort. Ik bliksem met mijn blik een auto van het fietspad. Hij vangt de boodschap en zet zich in achteruit om het fietspad vrij te maken. Onder de spoorwegbrug hopen de fietsers op zoals altijd op dit uur. De ene fietser na de andere komt aangeland bij het oversteekpunt, als aan de rand van een overvol nest. Fluohesjes lichten op, achterlichten flikkeren. Ik voeg mij bij de bende fluo ongeregeld om te wachten tot het groen wordt. De voetgangers op dit punt zijn in de minderheid. Mijn blik wordt gezogen naar één man. Zijn huid is zwart. Zijn blik warm en zacht. Hij staat er met een bijna verlegen houding, een stapje naar links om een moeder met kind voor te laten, een stapje naar rechts bij de zoveelste aanstuivende fietser. Het straatlicht onder de brug springt aan en ik zie hem nog beter. Hij heeft een groot en ruw litteken van aan zijn oor tot aan zijn mond. Een enorm verhaal klopt achter het overblijfsel in zijn aangezicht. Ik schaam mij voor mijn blik en sluit aan bij de vertrekkende fietsers op de korte groene golf.
Nog later, in het nest. Ik ben lekkers aan het bereiden voor de hongerige jongen. Ik aanschouw een tafereel tussen vader en dochter. De dochter schuift tegenwoordig een andere dimensie binnen en probeert eens iets nieuws. Ze gooit een scherp stukje verbale uitdaging naar de man die aan haar oorsprong ligt. Ze is twaalf. De nieuwe dimensie vraagt om een andere ‘toolkit’ voor de ouders, die nog maar half uit de verpakking is geraakt. Haar uithaal vraagt om reactie. Haar vader is zo geschrokken dat het secondenlang duurt voor hij iets weet te formuleren.
‘Ge zijt nog niet te oud om in den hoek te staan, hé,’ zegt hij ferm waarna zijn lichaamshouding meteen aarzelt. Nog een paar seconden passeren. Hij krabt zich in zijn haren. Zij beslist dat het zo goed is voor vandaag, wat betreft het uitproberen van nieuwe acties en deelt mee: ‘Ok, ik ga dan naar mijn kamer, hè.’

woensdag 19 november 2014

Liefde is

A: ‘Ik zal wel naar de winkel gaan, want dat zal jou toch niet lukken dit weekend.’
B: ‘Ja zeg, ik moet wel werken.’
A: ‘Ik zeg toch niets, het is geen oordeel.’
B: ‘Rol niet zo met je ogen. Ik ga geen pinten pakken, hé.’
A: ‘Je bedoelt zoals ik koffie ga drinken met mijn vriendinnen.’

Een typisch voorbeeld van twist tussen partners in een langdurige relatie, in een artikel over de zin en onzin van relatietherapie. Dan denk je dat de in perioden dagelijkse en liefdesonterende discussies behoren tot de unieke chemie tussen jezelf en je uitverkorene, en staat er een bijna letterlijke woordenslag van vorig weekend in de krantenbijlage..

Een mail die ik nooit grondig bekeek gaat branden in mijn herinnering. Meer dan een jaar geleden, een van mijn vrolijk ploegende generatiegenoten zat in een acute relatiecrisis. We kwamen samen met een paar deernes voor een koffiekrans, om de krampen van de getroffene te masseren. Er kwam een verhaal op tafel van een dame op leeftijd die - gevraagd naar het geheim van haar veertigjarig huwelijk - een artikel aanprees met waardevolle inzichten die haar hadden geholpen onderweg. Het artikel werd uitgewisseld per mail achteraf maar ik had het toen niet gelezen, ik beleefde een periode van echtelijke hoogmoed. Nu ga ik mijn mailbox uitmesten en stoot in een uithoek op het mailtje in kwestie.
‘Scenario van een huwelijksdrama (Tijdschrift voor Relatie-Ontwikkeling, 15 oktober 1996)
Elke huwelijksrelatie is een dramatisch gebeuren, een schouwtoneel waarbij twee protagonisten met elkaar verwikkeld zijn in een strijd om én trouw aan zichzelf én trouw aan elkaar te zijn. Bij tijden lukt dit, en op andere tijden leidt dit tot epische gevechten.’
Ook dit artikel lees ik met verbazing. Hoe gedateerd ook, ik vind er ‘food for thought’ over de steeds terugkomende wrijvingen die de glans van mijn relatie bedompen.

‘s Avonds. Ik ben aangeland bij het instoppen van de middelste dochter. De dochter van weinig woorden. Ze houdt met een grote glimlach en vragende blik het kaartspel op dat ze een tijd geleden kreeg. Een kaartspel met ‘adviesengelen’ en een trits verhalen, spreuken en vragen. Ze legt het spel open op haar dekbed, in het midden legt ze lukraak een van de kaarten uit het pak. De boodschap van de engel op de kaart is ‘ik help je om te vergeven.’ Ik lees haar het bijhorende verhaal voor over twee vriendinnetjes die elkaar pesten en escalerend ruzie maken. Ze zit in kleermakerszit op bed en luistert aandachtig. Op het einde staat er. ‘Is er iemand die jij iets wil vergeven?’ Ik kijk op, recht in haar grijsblauwe ogen vol mysterie. Ze zegt niets.

Het volgende uur verstrijkt in koppige stilte. Hij ruimt af. Ik doe de afwas. Hij veegt de vloer. Ik zet de boterhamdozen klaar. Hij laadt de rugzakken uit. Ik zet de vaatwas aan. Hij gaat naar boven. Ik sta wat te trutselen beneden. Als ik boven kom staat hij net tandpasta op zijn tandenborstel te doen. Ik ga op de drempel van de badkamer staan. Ik kijk hem niet aan maar schuifel één stapje naar voor. Hij legt zijn tandenborstel neer en schuifelt twee stapjes naar me toe.

dinsdag 11 november 2014

Krijgers

Iedere familie heeft zijn geschiedenis. Ik raakte het voorbije jaar enorm geïntrigeerd door de mijne. Hoe mijn eigen patronen en eigenaardigheden zijn ontstaan. Hoe mijn moeder opgroeide. Hoe haar moeder haar kinderen in de wereld bracht. Ik stond er vroeger nooit echt bij stil. Tot mijn eigen kroost dingen ging spiegelen en ik geïnteresseerd geraakte in mijn wortelingen. Van het gegeven ‘familieopstelling’ had ik tot een paar maanden terug nog nooit gehoord. Nu ben ik op een stralende najaarsdag onderweg naar zo’n ding. Ik heb drie krijgers meegevraagd om mij te vergezellen: zus, man en vriendin tekenen present. Ik ben gespannen. De mede-krijgers maken de rit wat lichter met grapjes. ‘Zeg, het is op pantoffels te doen, hè. Iedereen zijn geitenwollensokken mee?’  

De herfstzon reikt binnen in de grote ruimte waar we aarzelend binnenschuifelen. Mensen die elkaar niet kennen zullen de dag doorbrengen om te worden opgesteld in elkaars familieopstelling. Ik begin er aan met lood in de schoenen. Maar de dag ontrolt zich als een indrukwekkend schouwspel waarbij niemand onbewogen blijft. De doden krijgen een plaats naast de levenden. Families worden heel even compleet, als levende sculpturen. Handen weten geen blijf. Gezichten kraken. Onderlippen trillen. Verbanden worden duidelijk. Perspectieven verschuiven. Verdriet komt bloot te liggen.
Terug naar huis rijdend, rollen de beelden bij elk van ons voorbij, terwijl de avondschemer komt aanzetten. ‘Het is alsof je een paar superstraffe films na elkaar hebt bekeken,’ zegt een medereiziger.

Twee dagen later, elf november. Een vriendinnetje van de jongste dochter komt spelen. Het is zo’n kind dat recht in je binnenkant kijkt met haar onvervaarde blik. De twee kleine dames hebben de hele tafel ingepalmd met hun gemeenschappelijke passie: tekenen. Ik ben aan het afruimen, de zussen zijn op hun kamer bezig. Komt het door de novemberdagen? Komt het - hoewel ik dat niet met hen besprak - door mijn avontuur van twee dagen eerder? In elk geval: ze zijn gezinnen aan het uittekenen. Ze tekenen ouders en kinderen. Ze schrijven er aarzelend - en soms foutgespeld - de bijhorende namen bij.
‘Hoe heet dat dode zusje van Mira ook weer?’
‘Mmmm, dat ben ik vergeten. Maar die was wel eerder geboren dan Mira hè, dus die moet daar.’
Ze zetten een kruisje op de plaats waar het zusje hoort. Ze tekenen naarstig verder. Een oceaan verschijnt met een gans rijk onder water. Octopussen. Zeemeerminnen. Een kist onder water. Dan weer een familiegeschiedenis.
‘Kijk,’ zegt onze kleine gast en ze wijst naar een prachtige boom die ze deed verschijnen met figuren eronder,’dit is mijn dode papa en dit is mijn levende papa. Dit is mijn mama. Dit is mijn oma en opa, dit is mijn bompa en bomma en ik heb ook een omi en opi. Mijn dode papa speelde gitaar. Ik heb een cassette met zijn gitaarmuziek.’ Ze tekent een rechthoek rond het kruisje dat haar dode papa voorstelt en kleurt het vlak aandachtig in.
‘Mijn papa speelt ook gitaar,’ zegt mijn dochter terwijl ze de haren van de zeemeermin vormgeeft. Er wordt verder gewerkt, geknipt, geplakt. Dan zegt mijn dochter:
‘Da’s wel leuk hè, dat jij meer opa’s en oma’s hebt.’
Het meisje knikt en kijkt op. Ze fronst haar mond naar een kant. Dan trekt ze haar schouders op. Dan tekent ze verder.

dinsdag 4 november 2014

Ruiters in de herfst

‘Wat kies je, paard of piano?’
Hij kiest voor de pianoles van de jongste dochter. Dus ben ik chauffeur voor de middelste en haar ruitervriendinnen. Mijn oren klagen bij het schril getetter van de meisjes in de auto. De manege ligt in een randgemeente van de stad. De motor ligt nog niet stil of de passagiers zijn al uit de wagen gesprongen. De manege is hun terrein. Ik stap even uit om hen ‘veel plezier’ achterna te roepen, mijn dochter zwaait zonder om te kijken. Ik stap weer in de auto. In de twee auto’s naast mij zitten ruitervaders met gebogen hoofd zich te concentreren op iets buiten mijn blikveld. Hun smartphone veronderstel ik. Het steekt aan. Ik haal mijn eigen ding uit en loop door berichten op mail en sociale media. Scroll scroll. Delete delete. Mijn nek wordt wat stijf, ik besef dat ik al een halfuur in dezelfde positie gebeiteld zit. In de auto’s naast mij, dezelfde zittende standbeelden met gebogen hoofd. Ik gooi de tijdsdief in mijn tas. Dit is een ideaal moment om de autoklok naar winteruur te verzetten. Ik krijg de schuif onder de passagiersstoel, waar het instructieboekje in ligt, niet open. Met de derde ruk lukt het, mijn hand knalt tegen het dashboard. ‘F*ck!’ schreeuw ik uit. Ik zie mezelf zitten foeteren in de wagen. De standbeelden bewegen niet.
Ik stap uit de auto en zet er stevig de pas in om alsnog een ommetje te maken ook al schieten er nog slechts vijftien minuten over. Links van de landweg ligt er een oude treinbedding. Die vormt een groene wand. Rechts ligt de overdekte ruiterpiste. Een jong meisje geeft orders aan de ruitertjes. De meesten rijden mooi in galop. Eentje krijgt haar compagnon niet aan de praat. Het dier staat stil in de piste met een briesend meisje op de rug. Ik loop door, voorbij de manege, onder een brug. Daar ligt een grote visvijver. Het is een open plek, mijn ogen meanderen, mijn oren klagen weer. De autostrades zijn niet te zien maar er is geen ontkomen aan het altijd aanwezige geraas van auto’s. Er is geen tijd om rond de vijver te wandelen zoals ik soms doe. Ik loop naar de dichtsbijzijnde steiger. Meestal staat er een visser, vandaag is er niemand. Ik hurk op het hout en zit op die manier vlakbij het water. Er verstrijken minuten. De gladde spiegel van het wateroppervlak wordt hier en daar verstoord door luchtbellen of een waterspiraaltje. En plots ook door een stevige en gladde vissenrug. Ik schrik op en verlies mijn hurkend evenwicht. Al snel wen ik aan het mysterieus schouwspel. Hele familie’s vissen moeten er zitten. Grote dieren zijn het. Al zie ik enkel hun golvende ruggen. Hoe langer ik er zit hoe groter en dieper de vijver lijkt te worden. Een donker rijk niet voor mensen bestemd.
Plots merk ik een silhouet op in het riet links van mij. Ik waande mij alleen maar nu zie ik iemand zitten, roerloos in het riet. Ik ga staan en voel mij een beetje onwennig en bekeken. Ik klim weer omhoog. In het passeren zie ik dat het een pop is, uitgedost in veiligheidskleren op een dobber, vastgeraakt in het riet.
De zondagavond mept de herfstvakantie uit de kleren. Wie heeft er morgen zwemmen. Waar zijn de boterhamdozen. Best nog even muziek oefenen. Een van de fietsen is niet afgehaald bij de fietsenmaker. Hoe gaan we dat doen morgen om op school te raken? Het oplossingsvermogen van de ouders is verminderd in deze dagen van vallende bladeren.
‘Is het anders geen goed moment om het eens met de bus uit te proberen?’ gooit de oudste dochter tussen het gekibbel van de ouders.

De ochtend erna beeft het huis van ochtendlijke drukte, op en neer ge-ren op de trap. Tandengepoets boven. Sleutelgezoek beneden. De oudste en ik vertrekken naar de bushalte. Ze heeft een kleine paniekaanval. Niet over de bus maar over de spreekbeurt die ze straks moet geven. Ik probeer om haar uit de kramp te krijgen. In de verte zie ik de bus voorbijrijden en krijg ik zelf een steek. Een oude logge bus flitst voorbij op het platteland. De paniek die ik voelde als ik de bus op het einde van de straat zag passeren, flakkert even op in mijn lijf. Als ik ‘m miste moest ik een halfuur wachten en was ik veel te laat op school. De ochtenden wachtend aan de steenweg waren donker en koud. Ik zag ‘m al van ver komen, de bus, het leek wel een rijdende bunker. Waggelend op de reeds vele malen gerepareerde steenweg. Eens de krijsende deuren openzwierden moest ik me altijd even vermannen. De beslagen ruiten, de muffe geur van oud metaal, de krappe gangruimte, de taxerende blikken, de overbezetting met gierend  tienerbloed. Een paar jongens hadden het steeds gemunt op een meisje met rood haar. Een keer smeerden ze een boterham in haar haren. Ze bleef roerloos zitten. De vriendin van het meisje ontstak in een furie en vloog de dader aan met de boterham in de aanslag. Het rosse meisje wreef kalm met een zakdoek de boter uit haar haren.


We zijn nog maar net bij de halte gekomen of er nadert alweer een bus. De brede deuren zwieren open, de bus kantelt licht waardoor we erg vlot kunnen instappen. De bus is ruim en licht. We kunnen kiezen waar we gaan zitten. De dochter dartelt de bus in en nestelt zich tevreden op een plek met uitzicht. We maken snel een memolijstje voor haar spreekbeurt.
‘Weet je wat mijn geheim is om spreekbeurten te geven?’ Ze schudt het hoofd.
‘Een memolijstje maken op voorhand, maar het niet bij de hand houden tijdens de spreekbeurt, want dan ben je afgeleid door je papiertje en komt het er niet vlot uit.’ Ze overloopt haar lijstje nog een keer en steekt het in haar rugzak. We stappen uit en lopen naar de school. In het midden van een geanimeerde uitleg, krijgt ze plots haar vriendin in het vizier. Ze kirren elkaar toe en ik krijg nog een discreet wapperend handje toegeworpen.


Ik loop terug naar de bushalte. Een stevige wind steekt op. Stevig maar niet guur. Een beetje wild, zoals een onstuimig veulen. Grote rode bladeren dansen rond tussen de mensen op het brede voetpad. De bomen in het park wat verderop bewegen luidruchtig. De wind overstemt het stadsrumoer en omhelst mij troostend.