blog van Eva De Groote

woensdag 25 december 2013

Duif en merel


Een trein spuwt me uit in Gent Sint-Pieters. Elf minuten wachten op een aansluiting naar Gent-Dampoort. Ik ga op de lange houten bank op het perron zitten. Zo ver mogelijk van de jongeman die er al op zit. Kwestie van geen verkeerde indruk te geven. Hij is een Gentse Turk. Hij vindt het vast maar niks als ik naast ‘m ga zitten.
Een tik tegen mijn laars aan de achterkant. Een duif pikt tegen mijn voet. Ik kijk het beest achterna terwijl het van onder de bank naar voren wipt, naar de sporen toe. Mijn bankgezel heeft het gezien. Hij haalt wat kruimels uit zijn zak. Uit een leeg koekplastiekje dat hij niet had weggegooid. Hij gooit kruimel per kruimel naar de duif die gretig pikt. Ik doe alsof ik het niet zie. Ik weet niet waarom.
De trein komt aan. Ik stap op, hou mijn muts en jas maar aan. Slechts elf minuten trein in het vooruitzicht. We rijden traag en verheven langs de stad, ter hoogte van de daken. Deze ochtend viel er regen. Op het dak van een vrachtwagen waar we langsrijden, in het witte gladgespannen zeil, staat er een kuil water. Een merel doet zich te goed aan een verkwikkend bad. De jongeman zit aan de andere kant van het compartiment. Hij staart voor zich uit. Dat van de merel heeft hij gemist.

woensdag 18 december 2013

Rukken


De handeling van het afrukken van de scheurkalender. Van de dagen. Terwijl ik het doe, zie ik de rukjes van de voorbije dagen, weken, maanden.
Waw, het verstrijken van de tijd. Het harde malen van de tijdsmachine. Het grote lawaai van het onstopbaar schrijden. De tijd in mijn haren, in mijn gezicht.
Ruzie. Discussie. De krochten van het huwelijk. Over geld nog wel. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik er boven stond. Dochterlief fijntjes halverwege de discussie:
‘Mama, hou je eigenlijk nog van papa?’
‘Ja!’
Met tegenzin klop ik het koffiegruis uit in de GFT bak. Ah, het omkeren van het filtertje in de afvoerbak, het licht aandrukken van het gruis in de afvoer, het voelen verbrokkelen van de licht verharde prut, het wegspoelen van de resten met stromend water. Klein dagelijks genot. Laat het nu net een van de ergernissen zijn van manlief, een onverzetbaar struikelblok.
We doen water in de wijn. Hij belooft geen winden meer los te laten in de badkamer. Ik beloof geen koffiegrut meer door de pompbak te jagen. 
In het zwembad loop ik manlief’s beste vriend op het lijf, toevallig getrouwd met ondergetekende’s steun en toeverlaat, met wie wekelijkse groene theesessies worden gedeeld, in een uur gestolen van helse routines.
Terwijl kinderen golven temmen, keuvelen hij en ik aan de rand van het zwembad.
‘Allez, en hoe ist?’ 
Schouderophaling.
‘Eerlijk gezegd, veel discussie in ons huishouden de voorbije weken. Over geld dan nog wel.’
‘Ja jong. Het is niet makkelijk, he, om uwen boterham te verdienen met iets dat ge graag doet.’
‘Hmhm’
‘Allez jong, enne, echt boel in het huishouden?’
‘Bwah ja toch wel eigenlijk. Hij heeft vannacht op de zetel geslapen.’
Stilte. Golven. Joelende kinderen.
Hij staat recht, legt zijn hand op mijn schouder, ik kijk op en hij zegt plechtig:
‘Weet je wat, geeft er ne keer een flink rukske aan vanavond, en dat komt allemaal wel goed.’
Terwijl ik hem met verbaasde grinnik aankijk, zegt hij er nog achteraan:
‘En ge moogt mijn lief altijd gelijkaardig advies geven, he.’

dinsdag 10 december 2013

In de gloria

Het was weer zo’n ochtend. Jeweetwel, zo’n ochtend dat je doodmoe bent tegen het moment dat je de voordeur achter je in het slot slaat om naar het werk te vertrekken.
‘Hup Hup, uit je bed. Komaan.’
‘Nee mama, mijn ogen zijn nog moe.’
‘Komaan. Opstaan.’
‘Maar de nacht was zo kort.’
‘Allez kom, uit je bed.’
Wat later dolen spookjes met dichtgeknepen ogen rond in het huis. Kleren worden morrend aangetrokken. Er wordt gewankeld bij het aanmeten van kousenbroeken. Getwijfeld over bijpassende truien.
Nog wat later zit de kroost aan de ontbijttafel. Balanceren tussen thee uitschenken, lunchpakketten maken, gezonde tussendoortjes in de boekentassen stoppen, planningen overlopen. Manlief slurpt koffie en knikt niet luisterend.
‘Allez, eet ne keer voort.’
‘Ik wil niet naar school.’
‘Had jij geen zwemmen vandaag?’
‘Ik heb toets delen vandaag. Aiai, dat gaat niet lukken.’ Paniek. Gehuil.
‘Rustig. Rustig. Dat zal wel lukken.’
‘Dat zal helemaal niet lukken, mama, jij begrijpt er niks van!’
‘Allez kom, we gaan er nu niets meer aan veranderen alleszins. Thee opdrinken en naar boven om te poetsen.’
‘Maar mama.’
‘Kom, naar boven en poetsen.’
Terwijl ze gaan poetsen een heerlijke minuut grijpen. Neerzijgen aan tafel, havermout eten en de krant scannen.

‘Allez kom, haast u een beetje, papa staat al buiten te wachten om jullie naar school te brengen.’
‘Ja maar, ik weet niet wat ik eerst aan moet doen.’
‘Allez, meiske toe, dat weet je toch: trui, jas, fluovest, muts, helm, handschoenen.’
‘Ja maar je begrijp het niet, he, ik kan dat stofje van die handschoenen echt niet verdragen, mama, ik word er gek van.’
‘Niets aan te doen, je kan niet zonder handschoenen in de kou. Allez, ik help je om ze aan te trekken.’
‘Mijn staart is niet goed gemaakt, zo gaat dat niet met mijn muts.’
‘Ge meent het niet, he.’
‘Zo gaat het ECHT niet, mama.’
‘Grrr, allez kom, ik maak ‘m snel opnieuw.’
Deur toe. Zucht. Koffie binnengieten. Een artikel in de krant lezen. Poetsen. Rugzak laden. Alles aantrekken. En weg.
Onderweg betrap ik mijzelf op het neurieën van een medley van twee nummers.   ‘Is dit nou laaaaater, is dit nou laaaater.. als ik groot ben..’  ‘Is dit alles, oehoehoehoe, is dit alles, is dit alles wat er is. Ooooh, is dit alles. Ahahahaha, is dit alles, is dit alles wat er is.’ Oh nee, ik was die toch niet luidop aan het zingen zeker. Schaamrood. Ik trek mijn kop in mijn kraag.
De lucht is koud maar deugddoend. Ik adem ‘m diep in mijn longen. Met gezwinde benen fiets ik een paar drukke straten door. Dan rij ik langs het water.  De bleke winterzon in de verte. De bomen met hun kunstige naakte kruinen. De ochtend doet zijn wonderlijke gloordingen.
‘Ja ja,’ mompel ik,’ ‘t is goed zulle. Ja, ik heb het gezien. Het is een prachtige ochtend. Begrepen. Copy that.’