blog van Eva De Groote

dinsdag 28 januari 2014

Kut met peren

Kut met peren
Er ontstaat een soort routinekadans in het runnen van een huishouden waar ik bij momenten eigenlijk wel kan in gedijen. Je kan het bekijken als een soort van meditatie, met eeuwig herhalende bewegingen. De was in de wasmachine steken, de was uit de wasmachine halen, de was ophangen op het droogrek, de was afhalen van het droogrek, de was opplooien en wegbergen. En hop, de volgende mand zit vol en is klaar om richting wasmachine te vertrekken.
In tegenstelling tot manlief tracht ik geen energie te verspillen in het verfoeien van de routineuze handelingen gezien ze toch zo onvermijdelijk zijn. Ik aanvaard hun dagelijkse bezetting van de wakende uren. Man en ik verdelen de klussen in huis zo veel mogelijk, we wegen ze af als alternatieve munten. Hij zou eens moeten weten dat ik stiekem wel geniet van het wasritueel, in de rust van de eerste verdieping met in de verte het gegil van beneden.
Dan is er zo’n zaterdag vol overmoed om de deinende huishoudroutine eens te doorbreken. Al weken wordt het aankopen van een nieuw badpak uitgesteld voor de dochter met het versleten badpak. Er is schrijf- en tekengerief vereist, zo meldt de andere dochter. Ook een extra huissleutel nodig. Kortom, het soort van lijstje dat het aandoen van een supermarktplaneet buiten de stad, op een of andere manier aangewezen maakt.
Dochters en ik op zaterdagse expeditie. We overleven de wetten van de jungle op de grote parking, de zeeziekte van de eindeloze gangen in de supermarkt, de bijnabotsingen met de andere bezoekers, we vinden ongeveer alles wat we zochten, we schuiven aan in de rij voor de kassa, spullen op de band, spullen van de band. Het moet gezegd, de dochters gedragen zich voorbeeldig. Maar oei, waar is mijn bankkaart. De kassierster deelt geen grein van mijn verbazing. De situatie overkomt haar blijkbaar geregeld. Miljaar, ik sta hier nu schoon.
‘Visakaart?’ suggereert ze luchtig.
Juist ja! Goed idee. Heb ik bij. Check. Met mijn gedachten blijf ik bij mijn verdwenen bankkaart. Of zou die thuis in het selfbankmachientje zitten. We rekenen af, dochters huppelen naar buiten. Inladen en wegwezen. Wat is dat? Gesnif op de achterbank.
‘Wat is er?’
‘Maar ja, ik heb nu wel geen badpak, hè en ze lachen met mij op school, er is een stukje doorzichtig geworden en maandag is het zwemmen.’
Zucht.
‘Ok, we zijn nu op de baan. Er is hier wat verder zo ne sportwinkel. Zullen we daar eens gaan kijken?’
Opnieuw zonneschijn op de achterbank. Ok, hier gaan we. Drukte. Aanschuiven. Ik rij de oprit voorbij op de drukke baan en probeer foeterend te keren om alsnog het terrein op te rijden. Getoeter. Tjongejonge, wat een chaos. Cruisen op de parking. Velen met mij hebben het krankzinnig idee opgevat om een zaterdagnamiddag jagend op een parkeerplaats op een shoppingterrein door te brengen. Dochters supporteren voor een plaats.
‘Haast u mama, daar, pas op, er komt er enen af, allez doe met uw lichten.’
We zijn de sportwinkel binnengeraakt en krijgen zowaar meteen een badpak in het vizier dat de dochter met de uitgesproken smaak bovendien nog kan bekoren.
‘Best eens passen?’
Aan het pashok een lange rij.
‘Gewoon even aantrekken boven uw broek?’ probeer ik even.
Vernietigende blik. We wachten en wachten en wachten. De kleinste dochter begint aan een klaagzang. De grootste slaat aan het piekeren of wel we op tijd zullen terug zijn voor de avondvergadering van de scouts. De middelste past uiteindelijk het badpak en geeft het haar zegen. 
Richting kassa. Dat gaat vlot. Weinig pashokjes maar vele kassa’s. Ik haal mijn visakaart boven.
‘We nemen geen visa, mevrouw.’
‘Ge meent het niet.’ zeg ik en in plaats van het enkel te denken zeg ik er erg luid achteraan: ‘dat is nu echt kut met peren, zie.’
Grote dochter kijkt link, rechts en dan naar de grond. De klant aan de kassa naast ons schudt het hoofd. De erg jonge kassier blijft stoïcijns.
‘Zal ik het badpak anders apart leggen, mevrouw?’
Twee dagen later. Avondeten met kroost.
‘Doedegij straks den afwas? Ik ga boven even de was doen.’
Man zucht en laat met een theatraal gebaar zijn schouders naar beneden zakken, net zoals de kleinste dochter altijd doet. We schieten allen in een lach.
‘En meisje,’ vraag ik aan de tweede dochter,’ hoe was het op school. Wat heb je vandaag verteld in de praatronde?’
Terwijl ze brokjes aardappel opprikt zegt ze doodgemoedereerd. ‘Ah ja, awel, ik heb verteld over zaterdag, over de kut met perentoestand.’
Juist ja. 

woensdag 22 januari 2014

Zwijgen is


Ik zit in een theehuis, het is vroeg, ik ben omsingeld door kranten en laptops. Terwijl de thee arriveert loopt, komt er een sms aankloppen.
‘Iemand deed een ochtendlijke meeting in mijn soep. Kunnen we volgende week afspreken? Sorry!’
Tja. Er zijn ergere dingen dan mijn vrije ochtend in een theehuis doorbrengen met een geannuleerde afspraak. Ik zit op de lange bank met uitzicht op de andere gasten. Doubledateontbijt aan de ene kant. Druk getokkel aan de andere kant. In het midden een man over een krant gebogen. Hij kijkt op. Oh, we kennen elkaar. Van tijdens onze studies. We hebben gemeenschappelijke vrienden en kennen elkaars situaties vanuit de verte. Een paar tellen later zit hij aan mijn tafel.
Het voorbije jaar besefte ik dat ik een onverbeterlijke babbelaar ben, een praatvaar, een praatgek. Wie weet wat ik allemaal mis in die zelfgegenereerde drukte. Een mens legt zichzelf al graag eens een uitdaging op. Ik nam mij met het nieuwe jaar voor om de kunst van het zwijgen te verkennen. Het blijkt een zware sport.
Ik kijk mijn onverwachte tafelgenoot bemoedigend aan en bijt op mijn lip. Hij vraagt:
‘Hoe is’t met u?’   
‘Mja. Goed eigenlijk.’
‘Enne, met u?’
Hij knikt en knikt. Hij is zo iemand die van nature goed is in de sport van het zwijgen. Ik volhard en hou de lippen op elkaar. Ik vergezel hem in het knikken. Uiteindelijk steekt hij van wal.
‘Wel. Ik ben op reis geweest. Een maand. Alleen. Ja, dat was eens nodig. Ik moest de dingen op een rijtje zetten. Toen ik terug kwam wist ik wat ik moest doen. Weggaan van mijn vrouw. Ik zie haar graag, daar niet van. Maar toch moest het. Samenblijven is dodelijk voor onze liefde. Dat is mij duidelijk geworden. De liefde gaat er gewoon aan kapot.’
Hij knikt en wrijft over het tafelblad. Er komt vanalles in mij op. Bezorgdheid. Vragen. Suggesties. Maar ik hou mij in. Ik knik met hem mee.
‘Ik merkte dat ik hard werd op veel vlakken. Tegen de kinderen. Tegen haar. Dat is niet wie ik wil zijn. Kwetsbaarheid is zoiets schoons. Zoiets belangrijk. Dat wil ik niet kwijt geraken. Het is toch iets raars he, dat ge dan net te midden van zo’n schoon huishouden die dingen kwijt lijkt te raken.’
Elders in het koffiehuis wordt er koffie gemalen. Er komt een vrouw met een baby binnen, ze installeert zich aan het vrije tafeltje naast dat van ons. Er komt een bericht binnen op mijn telefoon, ik negeer het. Zijn ogen schieten vol, hij gaat met gedempte stem verder.
‘Mijn kinderen. Ze zijn fantastisch. Ze zijn zo mooi. Maar kijk, dat zie ik pas vanop een beetje afstand. Ik moet sterk zijn nu en doorzetten. Alleen gaan wonen. Ik denk dat het voor mijn vrouw ook beter is. Ik wil niet dat ze samen is met de man die ik aan het worden was. Dat verdient ze niet.’
De woorden die bij mij klaar zaten ebben weg. Hij gaat verder met het strelen van het tafelblad. Ik overloop met mijn blik elk stukje van zijn gezicht. Hij heeft zijn jas aan en zit schuin aan het tafeltje alsof hij klaarzit om te vertrekken. Zo zitten we daar minutenlang. Het ontbijtclubje rekent af en vertrekt. De krantlezer zit nog steeds verdiept te lezen. De vrouw met de baby voedt haar kind. Het tokkelen gaat verwoed verder.
Dan plots gaat hij staan. Ik schrik een beetje. Hij zegt:
‘Allez, merci voor het gesprek,’ en hij is weg voor ik nog iets kon uitbrengen.

dinsdag 14 januari 2014

Ladingen

Een mooie winterse zaterdagvoormiddag. Ik had een afspraak aan de andere kant van de stad. Ik trof er toevallig een vriendin aan van vroeger. We blijken in dezelfde buurt te wonen en fietsen samen terug naar huis.
‘Doen we de kortste weg of de aangenaamste?’
‘Doe maar de aangenaamste.’
We fietsen langs de spoorweg, langs een paar nauwe straatjes, dan langs het water. We kletsen elkaar de oren van de kop. Plots zwiert er een portier open, mijn gezellin knalt er net niet tegen aan, ze gooit haar stuur opzij en weet op een haar na het portier te ontwijken. De man in kwestie doet alsof hij ons niet gezien heeft.
‘Toch best eens kijken voor ge de deur opendoet,’ zeg ik over mijn schouder terwijl we verder rijden.
Hij werpt ons dan toch een blik toe, hapt naar adem en zet hijgend een tirade aan. Hoe verder we van hem verwijderd zijn hoe luider hij tiert. Ik kan er niet veel van verstaan, maar de aanspreektitel ontving ik luid en duidelijk: ‘Gij godverdomse geitenwollen trut’.
Mijn fietspartner trilt nog wat na van het schrikken. Maar al gauw zetten we onze weg en ons gesprek verder. Thuisgekomen schets ik de gebeurtenis aan manlief.
‘Weet je,’ zegt hij, ‘eigenlijk is dat regelrechte verkeersagressie. Je zou die man kunnen aanklagen mocht je er tijd en energie willen insteken.’
Nee dank u.
Terwijl ik aan het koken sla, komt er een voorval van meer dan een jaar geleden mijn gedachten binnendrijven. Het was zo’n natte herfstdag en zo’n dag dat de dingen van ‘s morgens vroeg de verkeerde kant op stuiterden. Ik had bij het opstaan mijn grote teen tot bloedens gestoten aan een opbergbak die aan het rondslingeren was. Het goot pijpenstelen, wat de ochtendlijke schoolroutine dat tikkeltje extra gedoe geeft, dat een mens kan missen als kiespijn. En ja, ik had kiespijn! Ik sleurde mij door de dag die ook op werkvlak niet wou meevallen. Aan de school ‘s avonds beet ik bijna mijn vingers af om niet mijn verstand te verliezen over het gigantische trutseltalent van dochterlief. Andere dochterlief had honger en moest plassen en zette daar een hoog zeurgezang over op. Uiteindelijk op weg naar huis met de ganse stoet. Halverwege het parcours deed zich een situatie in het verkeer voor. Dochter reed voorop. De straat was smal, er kwam een tegenligger, een auto aan de overkant stond fout geparkeerd, dochter kon niet passeren. Ze stopte en ging even achter een bestelwagen staan. Plots sprongen de achteruitrijlichten van die bestelwagen aan.
Een leeuwin in mij werd wakker. Uit het niets begon ik uitzinnig te roepen. Ik sprong van de fiets, ging naast het raampje van de chauffeur staan en begon er verwoed op te tikken.
‘Wat zijde gij van plan zeg! Mijn dochter staat wel vlak achter u, he. En gij gaat achteruitrijden of wa? Ge zijt gij niet goed zeker. Ge moet wel kijken wat ge doet he. Er rijden hier wel kinderen in de straat he. Ge ziet ons afkomen, mijn dochter gaat achter u staan  en gij zet u in achteruit. Wat is dat zeg.’
Het was als binnentreden in een parallel universum. Mijn hart klopte hoog in mijn borst. Ik zweette ondanks de kou.
‘Madamke, ik doe kik juist niets zulle.’ De man was de kalmte zelve. Hij leunde rustig met zijn elleboog uit het raam. Ik ving de blik op van een dochter die verschrikt keek alsof ik een vreemde was. Plots was ik helemaal de kluts kwijt. Ik stapte op de fiets en reed door naar huis. Die avond zeeg ik zuchtend neer in de zetel. Slecht karma gezet vandaag. Die man had een halve wilde over zich heen gekregen en een lading die niet voor hem bestemd was. En dochterlief had nog drie keer geinformeerd:
‘Gaat het wel, mama?’
s’ Avonds laat passeer ik in de gang langs mijn fiets en jas. Ik roep naar manlief in de keuken:
‘Zeg, wat is er dan eigenlijk zo geitenwollensok aan mij?’
Hij komt de gang in en werpt een blik op mij en mijn fiets.
‘Dienen bak van voor op uw fiets natuurlijk.’
‘Geitewollensok?’
‘Zeer zeker.’
‘Tja. Maar wel praktisch.’

dinsdag 7 januari 2014

Mentale frisheid

Edith Piaff. Vandaag voel ik mij Edith Piaff. Misschien moet ik stoppen met dat Grunbergboek te lezen. ‘Kwaadaardig’ staat er achter op de flap. Geniaal geschreven dat wel, maar donkere vlekken werpend op de ziel.
Of is het toch gewoon de tristesse van het ouder worden? Het verlies van de grote jeugd. Nu schiet er alleen nog kleine jeugd in mij over. In de krant:
‘Risicokapitalisten investeren niet in 35-plussers’
en dan een welles-nietes:
A. ‘Wie ouder is dan 35 heeft het allemaal al eens gezien en is voor investeerders niet meer interessant’
Pfff.
B. ‘Op mentale frisheid ligt geen leeftijdsgrens’
Aha!
s’ Avonds poets ik kleine dochter’s tanden. Ingepeperd gekregen door de tandarts dat kleutertjes onvoldoende poetsen als ze het zelf doen. Dat “napoetsen” essentieel is. Zo sta ik  dus dagelijks dat kleine mondje te borstelen. Ik til haar kin omhoog zodat ik beter binnenin kan kijken. Ze bestudeert me met haar grote bruine ogen en wrijft ondertussen over de fronsen van mijn voorhoofd.
‘Mama’
‘Hmhm’
‘Ik zie dat jij een piep, piep, pieepklein beetje oud bent.’
‘Hm’
‘Maar niet zoals een oma, hè.’
Juist ja.

Driest kom ik naar beneden gebeend eens de troepen onder zeil zijn.
‘Hola, de russen in het land zeker,’ durft manlief zich laten ontvallen.
‘Nee jong, wat ist met u.’
‘Niks, niks jongske’. Terwijl hij verder leest in de krant, maakt hij een paar gebaren in de trant van ‘laat maar zitten, ik heb niks gezegd’.
Inwendig bries ik. Mag een mens al niet een keer wat norser in zijn eigen huis rondlopen. Het is dan wel weekend maar ik heb veel aan mijn kop, hoor. Den boven een beurt gegeven, dat moest echt eens gebeuren. Geploeterd in de modder om groenten op te halen op het zelfoogstveld. Te hard uitgevallen tegen zeurende dochter: ‘trek nu eens je plan, mama heeft ook eens tijd voor zichzelf nodig’. Mij geërgerd aan de goeievoornemenszwemmers in het zwembad: ‘alsjeplease, zwem dan in de trage baan’.
Ik rommel rond in het voorraadkot. ‘Wat is dat hier zeg : vijf halveliter potten mayonaise. Ja, dat krijg je natuurlijk met dat online bestellen. Niet goed gekeken naar de grootte van de pot en per ongeluk 5 gedrukt in plaats van 2. Oh ja, dat doet er mij aan denken, ik moet vanavond ook nog de voedselteams bestellen. Fijn hoor: rechtstreeks bij producenten voedsel aankopen in een systeem van zelforganisatie. Maar wel weer iets om op de mentale ‘to do’ lijst te houden en waarvan de ophaling moet ingepland geraken tussen muziekscholen, balletlessen, paardendagkampen en scoutsactiviteiten. Miljaar, en vrijdagavond zijn we niet in Gent. Hoe moet ik dat weer organiseren? Is het ‘done’ om aan een andere voedselteamer te vragen om mijn lading af te halen? Zucht. Vermoeiend zeg: de dingen zelf organiseren om de wereld te verbeteren.  
‘Ik kruip er eens vroeg in,’ brom ik naar manlief.
En ja hoor, hij weet het telkens haarfijn te voorspellen. De ochtend erna: de russen in het land.